Paragraf C: Wiederholung und neue Grammatik (der-Gruppe im 1. und 4. Fall)

Hier bin ich zu Hause!
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hier bin ich zu Hause!

Slide 1 - Tekstslide

Was lernt ihr?

  • Je weet wat een lijdend voorwerp is en hoe je deze kunt vinden in een zin.
  • Je kunt de 'der-groep' toepassen in de 1e en 4e naamval.

Was machen wir?

  • Wörterliste A + B
  • Wiederholung Kapitel 6
  • Der-Gruppe im 1. und 4. Fall
  • Schluss

Slide 2 - Tekstslide

Was bedeutet 'der Traum'?

Slide 3 - Open vraag

Was bedeutet 'das Hausboot'?

Slide 4 - Open vraag

Was bedeutet 'aufräumen'?

Slide 5 - Open vraag

Was bedeutet 'der Müll'?

Slide 6 - Open vraag

Wiederholung Kapitel 6: Hoe kun je het lijdend voorwerp vinden in een zin?

Slide 7 - Open vraag

Lijdend voorwerp
= wie/wat + persoonsvorm + onderwerp 
bv:
"De man koopt de krant."
onderwerp = de man
persoonsvorm = koopt
--> wie/wat koopt de man? 
= de krant

Slide 8 - Tekstslide

Lidwoorden in de 4e naamval
Let op: in het Duits kunnen de lidwoorden veranderen als ze in een andere naamval staan.


Welke lidwoorden ken je?

Slide 9 - Tekstslide

Welke lidwoorden in het Duits ken je?

Slide 10 - Open vraag

'der-groep'

der (bij mannelijke woorden)
die (bij vrouwelijke woorden)
das (bij onzijdige woorden)
die (bij woorden in het meervoud)

dies- / jed- / welch-
'ein-groep'

ein (bij mannelijke woorden)
eine (bij vrouwelijke woorden)
ein (bij onzijdige woorden)
eine (bij woorden in het meervoud)

Slide 11 - Tekstslide

Hoe gaat dat in de 4e naamval?
De man koopt de krant. = Der Mann kauft die Zeitung. 

De kinderen halen de bal. = Die Kinder holen den Ball. 


Slide 12 - Tekstslide

Stappenplan
  1. Bepalen om welke groep het gaat en schema kiezen: der-groep (A) , ein-groep (B) of persoonlijke voornaamwoorden (C). Schema's staan in je boek (Seite 78-79).
  2. Bepalen welk geslacht het zelfstandig naamwoord heeft: mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud.

Slide 13 - Tekstslide

Stappenplan
3. Staat er een voorzetsel in de zin? 
- ja: controleer welke naamval hierbij hoort.
- nee: bepaal in welke naamval het zelfst.nw. staat.
4. Kijk in het schema welke vorm van het lidwoord je moet invullen. 

Slide 14 - Tekstslide

Tijd om te oefenen!
Welke vorm van het lidwoord vul je in de volgende zin in?

- Ich sehe (de) Bruder.

Slide 15 - Tekstslide

Stap 1: Om welke groep gaat het?
(der-groep, ein-groep of pers.vnw.)
"Ich sehe (de) Bruder."

Slide 16 - Open vraag

Stap 1: Om welke groep gaat het?
(der-groep, ein-groep of pers.vnw.)
"Ich sehe (de) Bruder."

Der-groep, dus je gebruikt schema A

Slide 17 - Tekstslide

Stap 2: Welk geslacht heeft het zelfst.nw?
"Ich sehe (de) Bruder."

Slide 18 - Open vraag

Stap 2: Welk geslacht heeft het zelfst.nw?
"Ich sehe (de) Bruder."

'Bruder' is mannelijk

Slide 19 - Tekstslide

Stap 3: Staat er een voorzetsel in de zin?
"Ich sehe (de) Bruder."

Slide 20 - Open vraag

Stap 3: Staat er een voorzetsel in de zin?
"Ich sehe (de) Bruder."

Nee, er staat geen voorzetsel in de zin. 
Wie/wat sehe ich? = Bruder, dus Bruder staat in de 4e naamval.

Slide 21 - Tekstslide

Stap 4: Kijk in het schema welke vorm je nodig hebt.
"Ich sehe (de) Bruder."

Slide 22 - Open vraag

Stap 4: Kijk in het schema welke vorm je nodig hebt.
"Ich sehe (de) Bruder."

 Zie schema (Seite 53): den

-> Ich sehe den Bruder. 

Slide 23 - Tekstslide

Stappenplan
Volg je het stappenplan goed, dan kun je overal het juiste lidwoord invullen!

Slide 24 - Tekstslide

Schluss
Haben wir unsere Lernziele erreicht?



Hausaufgaben für morgen: -
Aber: am Donnerstag kontrolliere ich ob jeder alles bisher gemacht hat! 

Slide 25 - Tekstslide