Het betrekkelijk vnw

leerdoel
Aan het einde van deze les weet ik wat het betrekkelijk voornaamwoord is in het Frans en kan ik het ook toepassen in een Franse zin.




1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

leerdoel
Aan het einde van deze les weet ik wat het betrekkelijk voornaamwoord is in het Frans en kan ik het ook toepassen in een Franse zin.




Slide 1 - Tekstslide

woordvolgorde in Franse zin
 

tijd-onderwerp-pers. vorm-lijdend vw-meewerkend vw-plaats

Ce soir je donnerai une bague à mon amie dans le parc.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een betrekkelijk vnw?
Een betrekkelijk vnw. verbindt een betrekkelijke bijzin met een hoofdzin. 
De vrouw die gisteren langskwam, is Anna's tante.
Het meisje dat jij zag, is mijn vriendin.
Het meisje waarover ik sprak, is mijn nichtje.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer gebruik je Qui?
Je gebruikt qui als het de functie heeft van onderwerp in de betrekkelijke bijzin.
-La femme qui est venue, est ma tante.
-La fille qui mange avec nous est notre invitée.
Na qui komt dus (bijna) altijd een persoonsvorm!

Slide 6 - Tekstslide

Wanneer gebruik je Que?
-Je gebruikt que als het de functie heeft van lijdend voorwerp in de betrekkelijke bijzin.
-La fille que tu as vue, est ma copine.
-Le gâteau que je mange, est très bon.
Na que komt dus altijd het onderwerp van de betrekkelijke bijzin.

Slide 7 - Tekstslide

Tip!
Als je snel wil weten of je qui of que moet gebruiken, kijk dan goed naar de betrekkelijke bijzin.

-Staat er in de bijzin een onderwerp? Dan gebruik je que
     -Staat er in de bijzin geen onderwerp? Dan gebruik je qui    

Slide 8 - Tekstslide

Wanneer gebruik je dont?
Dont gebruik je als betrekkelijk voornaamwoord bij Franse werkwoorden die altijd gevolgd worden door het voorzetsel de.
avoir peur de / parler de / rêver de / être content de / être fier de
avoir besoin de / avoir envie de / se moquer de
Je parle de la fille.     La fille dont je parle.
                         J'ai peur de ce chien.   Ce chien dont j'ai peur                                       

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide


Je porte le pull .............. tu as choisi.
A
qui
B
dont
C
que
D
qu'

Slide 11 - Quizvraag

le pull ............. est trop grand.
A
qui
B
que
C
dont
D
qu'

Slide 12 - Quizvraag

Tu as la recette .... j'ai besoin?
A
qui
B
que
C
qu'
D
dont

Slide 13 - Quizvraag

La réponse ... suivra, sera très simple à comprendre.
A
qui
B
que
C
qu'
D
dont

Slide 14 - Quizvraag

La monnaie .... il nous rend n'est pas suffisante.
A
qui
B
que
C
qu'
D
dont

Slide 15 - Quizvraag

C'est un client .... prend très souvent le plat du jour.
A
qui
B
que
C
qu'
D
dont

Slide 16 - Quizvraag

Monsieur, il y a une erreur dans le test ... vous avez donné!
A
qui
B
que
C
qu'
D
dont

Slide 17 - Quizvraag