Letterlijk / verwijswoorden / Signaalwoorden

In deze les oefenen we een paar dingen die handig zijn om beter begrijpend te kunnen lezen 


Kritisch lezen

Iets afleiden uit de tekst 
Verwijswoorden
Signaalwoorden

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
Begrijpend lezenBasisschoolGroep 7,8

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

In deze les oefenen we een paar dingen die handig zijn om beter begrijpend te kunnen lezen 


Kritisch lezen

Iets afleiden uit de tekst 
Verwijswoorden
Signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Er staan twee blondjes voor het verkeerslicht.
Als het licht groen wordt, zegt het ene blondje: "Het is groen."
Antwoordt het andere blondje: "Een kikker!"



In bovenstaande mop denkt het 'andere blondje' dat het 'ene blondje' haar een raadsel vertelt. Ze bedoelt echter, dat het verkeerslicht groen is en ze door kunnen rijden. Dat kun je opmaken (of afleiden) uit de zin: Er staan twee blondjes voor het verkeerslicht.

Iets afleiden uit de tekst betekent: je begrijpt iets, dat er meestal niet letterlijk staat.
Je moet een beetje kunnen doordenken.

Slide 2 - Tekstslide

Tekst:
Plotseling vloog ik naar voren uit mijn stoel. Mijn gordel knelde mijn keel af. Het leek of de auto in één klap stil stond. Oom Bert stapte uit en stoof op de donkerrode auto af, die tegen ons aan was gebotst. Hij trok het portier open en greep de man bij zijn nek. "Ben je blind of zo?" brieste hij.

Welke info kun je afleiden uit deze tekst?
A
De bestuurder van de donkerrode auto is blind
B
Een ongeluk zit in een klein hoekje
C
Oom Bert kan erg opvliegend zijn
D
Autorijden is gevaarlijk

Slide 3 - Quizvraag


Verbijsterd keek ik naar mijn oom. De bestuurder van de donkerrode auto bleef gelukkig kalm. "Laten we een schadeformulier invullen," stelde hij voor.

Welke informatie leid je uit deze tekst af?

A
De ik-persoon is niet gewend, dat oom Bert zich zo gedraagt
B
Je moet nooit onverzekerd op pad gaan
C
Bestuurders van donkerrode auto's zijn meestal rustig
D
Je moet een pen bij je hebben in de auto

Slide 4 - Quizvraag

Onthoud: wat niet LETTERLIJK in de tekst staat kun je er soms uit AFLEIDEN
c

Slide 5 - Tekstslide

Ook handig bij begrijpend lezen: verwijswoorden
Wat zijn dat?

Slide 6 - Open vraag

De kinderen in mijn groep hebben gestemd. De meesten stemden voor.

 Met het woord meesten wordt bedoeld: de meeste kinderen. De tekst zou een beetje saai worden, als het woord kinderen steeds herhaald werd. 


Het woord meesten noemen we een verwijswoord: het verwijst naar de kinderen in mijn groep.

Slide 7 - Tekstslide

Zoek uit waar de GROOT GESCHREVEN verwijswoorden naar verwijzen.
Vorig jaar gingen we een kitten halen op een boerderij. Het sneeuwde.. Ik herinner me DEZE GEBEURTENIS nog heel goed, omdat ik toen zo blij was.
A
de boerderij
B
het ophalen van de kitten
C
hoe blij ik was
D
dat het sneeuwde

Slide 8 - Quizvraag

De duikers zwommen naar de gezonken bootjes. ZE zochten naar drenkelingen.
A
de duikers
B
de bootjes
C
de drenkelingen
D
het meer

Slide 9 - Quizvraag

De duikers zwommen naar de gezonken bootjes. ZE lagen op de bodem van het meer.
A
het meer
B
de duikers
C
de drenkelingen
D
de bootjes

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Video

Sleep de verbanden naar de juiste signaalwoorden
opsomming
tegenstelling
tijdsvolgorde
echter
maar
ook
nadat
daarnaast
terwijl

Slide 12 - Sleepvraag

Sleep de verbanden naar de juiste signaalwoorden
timer
1:00
maar, daarentegen
Bijvoorbeeld, neem nou
Ten eerste, als laatste, ABC
Eerst, vervolgens, daarna
Doordat, waardoor
Tijdsvolgorde
Oorzaak- gevolg
Opsomming
Tegenstelling
Voorbeeld

Slide 13 - Sleepvraag

Zoek in de volgende zinnen steeds het signaalwoord
1. Ik durf eigenlijk niet, maar ik doe het toch

Slide 14 - Open vraag

2. Veel oudere mensen zijn door de vrieskou ziek geworden.

Slide 15 - Open vraag

3. Ik houd niet van vechten, dus ik doe niet mee.

Slide 16 - Open vraag

4. Sinds ik op turnen zit, ben ik een stuk leniger.

Slide 17 - Open vraag

Bedenk een goede zin met daarin een signaalwoord.

Bedenk zelf goed welk verband deze zin/signaalwoord aangeeft.

Slide 18 - Open vraag