Toets thema 3 Ordening

Toets thema 3 Ordening
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Toets thema 3 Ordening

Slide 1 - Tekstslide

Hier zie je een zee-egel. Welke twee beweringen over de zee-egel zijn waar?
A
De zee-egel heeft een uitwendig skelet.
B
De zee-egel hoort bij de stekelhuidigen.
C
De zee-egel is tweezijdig symmetrisch.
D
De zee-egel leeft op de bodem van de zee.

Slide 2 - Quizvraag

Net als andere organismen bestaan planten uit cellen. Hebben plantencellen een celwand?
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quizvraag

Net als andere organismen bestaan planten uit cellen. Hebben plantencellen een celkern?
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quizvraag

Net als andere organismen bestaan planten uit cellen. Hebben plantencellen bladgroenkorrels?
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quizvraag

Asperges zijn plantaardige voedingsmiddelen. In afbeelding 2 zie je groene en witte asperges. De groene asperge heeft een celkenmerk dat bij de witte asperge ontbreekt. Welk celkenmerk is dat?

Slide 6 - Open vraag

Organismen worden verdeeld in vier rijken. Bij welk rijk hoort de champignon?
A
Bacteriën
B
Dieren
C
Planten
D
Schimmels

Slide 7 - Quizvraag

Champignons verbouwen
In landen als Duitsland, Italië en Frankrijk is het heel normaal om zelf eetbare paddenstoelen te plukken in de natuur. In Nederland eten we vooral gekweekte paddenstoelen. De bekendste is de champignon. Deze paddenstoelen worden gekweekt in een donkere ruimte.
De champignons groeien op een mengsel van mest en stro. Regelmatig krijgen de champignons water. Daarvoor wordt geen schoon water gebruikt, maar water dat eerder is gebruikt om geoogste champignons schoon te maken.

Slide 8 - Tekstslide

Hebben de cellen van een champignon een celwand?
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quizvraag

Hebben de cellen van een champignon een Celkern?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quizvraag

Hebben de cellen van een champignon bladgroenkorrels?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quizvraag

De champignons krijgen water waarmee eerder andere champignons zijn gewassen. Leg uit dat daardoor meer champignons groeien.

Slide 12 - Open vraag

In kassen waar groente en fruit worden verbouwd, is altijd veel verlichting. Boven de champignons branden geen lampen.
Waardoor kunnen champignons worden verbouwd in een donkere ruimte?

Slide 13 - Open vraag

Fossielen zijn overblijfselen van dieren die miljoenen jaren geleden leefden. Een fossiel ontstaat doordat een bot of een deel van een skelet versteent.
Van welke twee diersoorten zullen de meeste fossielen overblijven?
A
Kreeften
B
Kwallen
C
Naaktslakken
D
Vissen

Slide 14 - Quizvraag

Stel je voor dat in een bepaalde hoeveelheid melk 60 bacteriën voorkomen die elk halfuur delen. Hoeveel bacteriën zijn er dan na twee uur?

Slide 15 - Open vraag

Een geopend pak melk kun je in de koelkast veel langer bewaren dan buiten de koelkast.
Leg uit waarom melk in de koelkast langer houdbaar is.

Slide 16 - Open vraag

Roquefort is een bekende Franse kaassoort. Deze kaas krijgt zijn smaak door de schimmels die erin zitten.
Er zijn veel meer kaassoorten die hun smaak krijgen door schimmels. Maar bij andere kaassoorten moet je schimmel juist wegsnijden.
Waarom kun je niet alle beschimmelde kaas eten?

Slide 17 - Open vraag

Bacteriën kunnen ziekten veroorzaken. Antibacteriële zeep doodt alle bacteriën. Toch wordt het afgeraden om deze zeep altijd te gebruiken.
Leg uit dat je juist eerder ziek wordt als je altijd antibacteriële zeep gebruikt.

Slide 18 - Open vraag

In afbeelding 4 zie je een doorsnede van het skelet van een dode schildpad.
De schildpad heeft een inwendig / uitwendig skelet.
A
Inwendig
B
Uitwendig

Slide 19 - Quizvraag

Bij het indelen van dieren in de juiste groep kijk je ook naar de symmetrie van het lichaam.
Wat geldt voor het lichaam van de schildpad?
A
Het lichaam is niet symmetrisch
B
Het lichaam is tweezijdig symmetrisch
C
Het lichaam is veelzijdig symmetrisch

Slide 20 - Quizvraag

Tot welke groep van het dierenrijk hoort de schildpad? Kies uit: geleedpotigen, gewervelden, neteldieren, sponsdieren, stekelhuidigen, weekdieren

Slide 21 - Open vraag

Katten kunnen uiterlijk veel van elkaar verschillen.
Leg uit dat alle katten toch tot één soort behoren.

Slide 22 - Open vraag

Cyanobacteriën leven in zee rond een tropisch eiland. Cyanobacteriën zijn bijzondere bacteriën, omdat ze net als planten bladgroenkorrels hebben. Hierdoor zijn ze nuttig voor andere organismen in de zee.
Leg uit dat cyanobacteriën vanwege de bladgroenkorrels nuttig zijn.

Slide 23 - Open vraag

In de afbeelding zie je vier planten. Welke twee planten kunnen zich voortplanten door sporen?
A
Den
B
Mos
C
Paardenbloem
D
Varen

Slide 24 - Quizvraag

Salmonella is een bacterie. Deze bacterie kan voorkomen op groente en fruit, op vlees en op eieren. Mensen die met de salmonellabacterie besmet zijn, krijgen vaak buikpijn en diarree. Die klachten duren drie tot zeven dagen.
Leg uit waarom de kans op deze besmetting groter is bij een maaltijd die bereid is op een barbecue.

Slide 25 - Open vraag

Het is beter om verschillende messen te gebruiken voor het snijden van vlees en het snijden van groente.
Leg uit waarom dat beter is.

Slide 26 - Open vraag

In afbeelding 7 zie je de groene zeeslak. Dit dier dankt zijn groene kleur aan de bladgroenkorrels in zijn lichaamscellen. De zeeslak neemt bladgroenkorrels op in zijn lichaam door algen te eten.
De algen die de zeeslak eet, zijn dieren / planten / schimmels.

A
Dieren
B
Planten
C
Schimmels

Slide 27 - Quizvraag

Zodra de groene zeeslak bladgroenkorrels in zijn lichaam heeft opgenomen, hoeft hij nooit meer te eten.
Leg uit hoe de zeeslak toch aan voldoende voedingsstoffen komt.

Slide 28 - Open vraag

Brood en wijn worden gemaakt met behulp van
A
Bacteriën
B
Schimmels

Slide 29 - Quizvraag

In afbeelding 8 zie je een doperwtenplant.
Is dit een zaadplant of een sporenplant? Leg je antwoord uit.

Slide 30 - Open vraag

Bij de meeste gewervelde dieren komen de jongen uit een ei.
Vogels broeden hun eieren uit. Ze zitten op de eieren zodat deze warm blijven. Reptielen, amfibieën en vissen doen dat niet.
Leg uit waarom alleen vogels de eieren kunnen uitbroeden.

Slide 31 - Open vraag

Welke twee groepen gewervelde dieren halen adem met kieuwen?

Slide 32 - Open vraag

In afbeelding 9 zie je een wants.
Aan welke vier kenmerken zie je dat een wants een geleedpotig dier is?

Slide 33 - Open vraag

Hier zie je het vliegend hert.
Bij welke groep van de geleedpotigen hoort het vliegend hert?
A
Gifkakigen
B
Kreeftachtigen
C
Veelpotigen
D
Zespotigen

Slide 34 - Quizvraag

In de afbeelding zie je een schorpioen en een waterschorpioen. Het zijn beide geleedpotige dieren.
Horen de schorpioen en de waterschorpioen bij dezelfde groep geleedpotigen? Leg je antwoord uit.

Slide 35 - Open vraag

Slide 36 - Tekstslide