2 Onderwerp

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Onderwerp 

Grammatica 

Lesdoelen

• Je kan het onderwerp van een korte zin vinden.
• Je kan de zinsdeelproef gebruiken om zinnen in zinsdelen te verdelen.

Herhaling: Maak met de volgende woorden/groepjes woorden zoveel mogelijk zinnen. Wat is de persoonsvorm en hoe weet je dat?

een tandemparachutesprong - in de vakantie - Tim - maken - mocht - op Texel

Roos koopt een mooie armband in Spanje.

Hij kan goed zwemmen.

Het Onderwerp

• Bijna elke zin heeft een onderwerp
• Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar. 

De docent geeft veel huiswerk. 

De docenten geven veel huiswerk.

Zo vind je het onderwerp

1) Onderstreep de persoonsvorm.

Gisteren heeft mijn broer bij de slager worst gekocht.

2) Doe de zinsdeelproef. Zet strepen tussen de zinsdelen.

Gisteren / heeft / mijn broer / bij de slager / worst / gekocht.

3) Vraag: wie of wat + persoonsvorm?

Wie of wat heeft?

4) Het antwoord op die vraag is het onderwerp.

Antwoord = mijn broer; dus: ow = mijn broer

Opdracht

Noteer het onderwerp van de volgende zin. 

Muziek kan heel veel emotie losmaken bij mensen.

Onze school bestaat volgend jaar honderd jaar.

Is het al goed gelukt?

Dan mag je alvast aan de slag met de opdrachten. Anders krijg je nog wat extra uitleg. 

Hoe is het gegaan? Heb je alles begrepen?

Goed: dan mag je alvast aan de slag met de opdrachten.

Ik wil nog wat meer uitleg: Stappenplan samen toepassen aan de hand van een voorbeeld.

Tijdens de les:

Kader:

Blz. 80/81, opdrachten 1-3

TL: 

Blz. 54/55, opdrachten 1-3

Klaar?  extra opdrachten in Magister

1) Onderstreep de persoonsvorm

De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 

1) Onderstreep de persoonsvorm

De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 

De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 

2) Verdeel de zinnen in zinsdelen

1) Onderstreep de persoonsvorm

De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 

De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 

2) Verdeel de zinnen in zinsdelen

De gymleraar / heeft / de basketballen / alvast / gepakt. 

3) Vraag: wie of wat + persoonsvorm

1) Onderstreep de persoonsvorm

De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 

De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 

2) Verdeel de zinnen in zinsdelen

De gymleraar / heeft / de basketballen / alvast / gepakt. 

3) Vraag: wie of wat + persoonsvorm

Wie of wat heeft?

1) Onderstreep de persoonsvorm

De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 

De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 

2) Verdeel de zinnen in zinsdelen

De gymleraar / heeft / de basketballen / alvast / gepakt. 

3) Vraag: wie of wat + persoonsvorm

Wie of wat heeft?

4) Het antwoord op die vraag is het onderwerp

1) Onderstreep de persoonsvorm

De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 

De gymleraar heeft de basketballen alvast gepakt. 

2) Verdeel de zinnen in zinsdelen

De gymleraar / heeft / de basketballen / alvast / gepakt. 

3) Vraag: wie of wat + persoonsvorm

Wie of wat heeft?

4) Het antwoord op die vraag is het onderwerp

De gymleraar

Tijdens de les:

Kader:

Blz. 80/81, opdrachten 1-3

TL: 

Blz. 54/55, opdrachten 1-3

Klaar?  extra opdrachten in Magister

Afsluiting: Wat is het onderwerp van de zin. Leg uit hoe je dat komt te weten. 

een tandemparachutesprong - in de vakantie - Tim - maken - mocht - op Texel