werkwoordspelling les 1: pv tt en pv vt

Nederlands
Werkwoordspelling

Les 1: pv tt, pv vt

Leerjaar 3
 P1 2021-2022
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Werkwoordspelling

Les 1: pv tt, pv vt

Leerjaar 3
 P1 2021-2022

Slide 1 - Tekstslide

0

Slide 2 - Video

Leerdoelen werkwoordspelling
Je kunt….:
1. …werkwoorden vervoegen in een samengestelde zin
2. …die werkwoorden benoemen in een samengestelde zin

Persoonsvorm tegenwoordige tijd                            PV TT
Persoonsvorm verleden tijd                                          PV VT
Voltooid deelwoord                                                           VD
Onvoltooid deelwoord                                                     OVD
Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord   VD BN
Infinitief                                                                                  INF

Slide 3 - Tekstslide

De ham-vraag

Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:


Heb ik te maken met een persoonsvorm?

Slide 4 - Tekstslide

Waarom?

Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:


Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur.. 

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen de ik-vorm en de stam van een werkwoord?

Slide 6 - Open vraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm in een zin?
  • Tijdproef: tegenwoordige tijd              verleden tijd
  • Getalproef: enkelvoud                             meervoud

Voorbeelden:
Ik loop naar school.                Wij lopen naar school.
Ik roep mijn moeder.              Ik riep mijn moeder.

Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ik-vorm & Ik-vorm + t
Bij sommige werkwoorden hoor je of je de ik-vorm of de ik-vorm + t schrijft.

Je hoort geen –t        je schrijft geen –t
Vb. Ik loop, ik fiets, ik vrees, ik slaap

Je hoort wel een –t       je schrijft wel een –t
Vb. Jij loopt, jij fietst, jij vreest, jij slaapt

Slide 8 - Tekstslide

Ik-vorm & ik-vorm + t
Er zijn ook werkwoorden waarbij je niet hoort of je de ik-vorm of de ik-vorm + t schrijft.
Hoe pak je dat aan?
Gebruik de regel 
Pv -

Slide 9 - Tekstslide

oefenen pv tt
Maak slide 8 t/m 14

Noteer het onderwerp en vul de juiste werkwoordsvorm in.

Slide 10 - Tekstslide

1. Vind jij ook niet dat ik veel verdien, vergeleken met wat hij __________ ? (verdienen)

Slide 11 - Open vraag

Paul __________ mij of ik hem wil helpen. (polsen)

Slide 12 - Open vraag

Ik hoorde dat de nieuwe H&M morgen geopend __________. (worden)

Slide 13 - Open vraag

Mijn vrienden snappen het niet, maar ik __________ die muziek erg vervelend. (vinden)

Slide 14 - Open vraag

Wat gek dat Jelle zich nog altijd zo over zijn hoge cijfers __________ ! (verbazen)

Slide 15 - Open vraag

Mijn kleren zullen er wel van gaan stinken, maar de vuurkorf __________ uitstekend! (branden)

Slide 16 - Open vraag

Moet ik hem helpen of __________ je klasgenoot de uitleg zelf? (onthouden)

Slide 17 - Open vraag

Jij ................(verbranden) je altijd zo snel.
A
verbrand
B
verbrandt

Slide 18 - Quizvraag


(vinden).............. jij dat normaal?
A
vind
B
vindt

Slide 19 - Quizvraag

Mijn zusje ....................
niet meer in Sinterklaas.
A
gelooft
B
geloofd

Slide 20 - Quizvraag


Hij .................... een oude Renault.
A
erfd
B
erft

Slide 21 - Quizvraag


Deze wedstrijd ............... mij ontzettend.
A
verveeld
B
verveelt

Slide 22 - Quizvraag

Persoonsvorm verleden tijd (PV VT)
Bij sterke werkwoorden verandert in de verleden tijd de klank:
                                   lopen                worden
Ik/jij/hij/zij/het     liep                    werd
Wij/jullie/zij.          liepen               werden


Spel zo kort mogelijk.
                        

Slide 23 - Tekstslide

Bij zwakke werkwoorden krijg je ‘–de(n)’ of ‘–te(n’). Zit de laatste letter voor de ‘–en’ in ‘t sexy-fokschaap, dan is het: ik-vorm+te(n); zo niet, dan is het: ik-vorm+de(n).
                              juichen      klagen       verwachten    vermoeden
Ik/jij/hij/zij/het   juichte.       klaagde.    verwachtte     vermoedde
Wij/jullie/zij        juichten.     klaagden. verwachtten   vermoedden

Let op: neem altijd het hele werkwoord en streep ‘–en’ weg. (stam)
                                vrezen       durven
Ik/jij/hij/zij/het      vreesde     durfde
Wij/jullie/zij.          vreesden  durfden

Slide 24 - Tekstslide

Dus Persoonsvorm verleden tijd
Ik-vorm + te (n)
Ik-vorm + de (n)

Of sterk werkwoord
Vb. ik lees          Ik las
Dat moet je gewoon weten

Slide 25 - Tekstslide

oefenen pv vt


Vul de juiste werkwoordsvorm in.

Slide 26 - Tekstslide

Peter vroeg of ik hem wilde helpen, maar ik __________ er niet over. (peinzen)

Slide 27 - Open vraag

__________ Frank en Freya bij dezelfde halte __________? (uitstappen)

Slide 28 - Open vraag

De stiekeme snoepers dachten zeker dat wij niets __________!(vermoeden)

Slide 29 - Open vraag

Het peloton reed wel door, maar de koploper __________ zijn voorsprong alsnog. (vergroten)

Slide 30 - Open vraag

Je moet wel op mijn feestje komen, want je __________ mij dat! (beloven)

Slide 31 - Open vraag

Toen je nog niet kon mailen, __________ bedrijven elkaar hun facturen. (faxen)

Slide 32 - Open vraag

De hele klas __________ samen de vloer na afloop van de kerstmarkt. (schrobben)

Slide 33 - Open vraag

ik weet wat ik moet doen bij pv tt en de pv vt
A
Ja
B
Nee

Slide 34 - Quizvraag