Grammatica zinsdelen: het naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Het naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
In deze les krijg je uitleg over
het naamwoordelijk gezegde.

  • Je weet wat het naamwoordelijk
      gezegde betekent
  • Je kunt het naamwoordelijk
      gezegde in een zin vinden


Slide 2 - Tekstslide

Hij maakt een vlog in de achtbaan.
Onderwerp doet iets.
Hij is een vlogger.
Onderwerp is iets.

Slide 3 - Tekstslide

Hij loopt een rondje.
Onderwerp doet iets.
Hij is ziek.
Onderwerp is iets.

Slide 4 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde
Als het hoofdwerkwoord "iets zijn" betekent, spreken we van een naamwoordelijk gezegde (NG). Dat gezegde bestaat uit twee delen:
1. (koppel-)werkwoorden
2. het naamwoordelijk deel. (bijvoeglijk en/of zelfstandig naamwoord)

Vb 1. Mijn zusje is vandaag jarig.

Het hoofdwerkwoord “is” betekent hier “iets zijn”. Dus is het een koppelwerkwoord. Het woord “is” heeft “jarig” nodig om een gezegde te kunnen vormen.
“Jarig” is een bijvoeglijk naamwoord en geeft een eigenschap/kenmerk van het onderwerp.

Slide 5 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde
Vb 2. Waarschijnlijk zal onze club dit jaar kampioen worden.

* zal = persoonsvorm en hulpwerkwoord
* worden = koppelwerkwoord
* zal worden = werkwoordelijk deel van het gezegde
* kampioen = naamwoordelijk deel van het gezegde
* zal kampioen worden =naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
Een koppelwerkwoord geeft geen handeling in de zin aan, maar het koppelt het onderwerp van de zin aan een ander deel van de zin waarin een bijvoeglijk naamwoord en/of zelfstandig naamwoord staat. 
Er zijn negen koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen. 

Voorbeeld:
Taco blijkt een gezellig huisdier. (... te zijn)
Blijkt geeft in deze zin geen handeling aan, maar het koppelt Taco aan "een gezellig huisdier". Blijkt is in deze zin dus een koppelwerkwoord. 

Slide 7 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 8 - Tekstslide

Jij wordt later heel beroemd.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quizvraag

De boswachter heeft een bijzondere vogel gehoord.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quizvraag

Volgende week wordt carnaval gevierd.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quizvraag

Hun zoon heeft op de toneelschool gezeten.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quizvraag

Hij is een wereldberoemd acteur geworden.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quizvraag

Het jongetje loopt naar school.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quizvraag

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quizvraag

Mijn vriend wordt leraar.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 16 - Quizvraag

Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quizvraag

Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 18 - Quizvraag

De druk op de werknemers is de laatste jaren flink toegenomen.
A
werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 19 - Quizvraag

Jongens kunnen harder lopen dan meisjes.
A
Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde.
B
Deze zin heeft een naamwoordelijk gezegde.

Slide 20 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Maak een zin met een naamwoordelijk gezegde

Slide 22 - Open vraag

Waarin verschilt een naamwoordelijk van een werkwoordelijk gezegde?

Slide 23 - Open vraag

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

De afwas blijft vervelend.
A
blijft
B
afwas blijft
C
afwas blijft vervelend
D
blijft vervelend

Slide 25 - Quizvraag

Volgende week vlieg ik met vrienden naar Mallorca
A
WG = vlieg
B
NG = vlieg
C
WG = vlieg naar Mallorca
D
NG = vlieg met vrienden

Slide 26 - Quizvraag

WG of NG?
Op scholen worden verschillende lessen gegeven.
A
NG = worden gegeven
B
NG = worden verschillende lessen gegeven
C
WG = gegeven
D
WG = worden gegeven

Slide 27 - Quizvraag

WG of NG?
Die vrouw links op de foto is mijn buurvrouw
A
WG = is
B
NG = is
C
NG = is mijn buurvrouw
D
NG = die vrouw links op de foto is

Slide 28 - Quizvraag

WG of NG?
Patricia is gelukkig met haar nieuwe vriend.
A
WG = is
B
NG = is gelukkig
C
NG = Patricia is gelukkig
D
WG = is gelukkig

Slide 29 - Quizvraag

WG of NG?
Bij de bank wordt een overvaller in de kraag gegrepen.
A
WG = wordt
B
NG = wordt
C
WG = wordt gegrepen
D
NG = wordt gegrepen

Slide 30 - Quizvraag

Doelen
  • Je weet wat het naamwoordelijk gezegde betekent
  • Je kunt het naamwoordelijk gezegde in een zin vinden

Slide 31 - Tekstslide

Ik weet wat het naamwoordelijk gezegde betekent
A
ja
B
nee

Slide 32 - Quizvraag

Ik kunt het naamwoordelijk gezegde in een zin vinden
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide