formatief 2.1+2.2 Atoombinding en vdWaals+H-brug

Formatieve evaluatie §2.1+§2.2
je mag je binas gebruiken!
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Formatieve evaluatie §2.1+§2.2
je mag je binas gebruiken!

Slide 1 - Tekstslide

Electronegativiteit: tab 40A
  • Eigenschap van een atoom
  • getal geeft aan hoe sterk het atoom aan electronen trekt

bijv: 
EN(H) = 2,1
EN(O) = 3,5
EN(C) = 2,5


Slide 2 - Tekstslide

Polaire atoombinding
  • groot verschil in EN
  • daardoor electronenpaar niet precies in het midden vd atomen
  • daardoor krijgen de atomen een beetje een lading
    (delta +  of delta -)
  • N-H  / C=O / O-H  !!         
    H-bruggen

Slide 3 - Tekstslide

Soorten bindingen:
  • covalente atoombinding:  verschil EN kleiner dan 0,4
  • polaire atoombinding: verschil EN tussen 0,4 en 1,5
  • verschil EN groter dan 1,5 --> electronen helemaal op het atoom met de grootste EN --> ionen --> ionbinding
Bijv:
EN(Na) = 0,9                             dus binding in NaCl = ionbinding!
EN(Cl) = 3,2                               (klopt! NaCl = zout)

Slide 4 - Tekstslide

waterstoffluoride (HF)

Slide 5 - Tekstslide

natriumchloride
(NaCl)

Slide 6 - Tekstslide

De test.....

Slide 7 - Tekstslide

Hoeveel bindingen maken atomen uit groep 15?

A
15
B
4
C
1
D
3

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel elektronen hebben atomen uit groep 16 in buitenste schil?
A
16
B
2
C
6
D
8

Slide 9 - Quizvraag

Welke binding is polair?

A
H-H
B
C-H
C
Na-Cl
D
O-H

Slide 10 - Quizvraag

Welke binding is ionogeen?

A
H-H
B
C-H
C
Na-Cl
D
O-H

Slide 11 - Quizvraag

Welke binding(en) is of zijn apolair?

A
H-H
B
C-H
C
Na-Cl
D
O-H

Slide 12 - Quizvraag

Apolaire = covalente binding
polaire binding
ionbinding
KF
N-H
O-H
C-H
NaCl
C-O
C=O
C-Cl

Slide 13 - Sleepvraag

Wat is de juiste naam van deze stof?



A
stikstofzuurstof
B
di-stikstoftetra-zuurstof
C
tertrastikstofdi-oxide
D
distikstoftetraoxide

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de juiste naam van deze stof?



A
difosforpentachloride
B
di-fosfor-pentachloor
C
pentachloordifosfor
D
difosforchloride

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de juiste formule van broom en chloor?



A
br2 en cl2
B
2Br en 2Cl
C
Br2 en Cl2
D
Br en Cl

Slide 16 - Quizvraag

welke van deze stof(fen) lost/lossen op in water?



A
geen van de drie
B
alleen stof 1
C
stof 2+3
D
allemaal

Slide 17 - Quizvraag

Een stof die oplost in water noemen we polair/hydrofiel
A
ja, hydrofiel betekent dat de stof van water zal 'houden' en water is polair dus de stof ook
B
nee, hydrofiel betekent dat de stof van water 'bang is' en water is polair dus de stof is dan apolair
C
nee, een stof die in water oplost is juist hydrofoob en apolair

Slide 18 - Quizvraag

Alle moleculen die een -OH-groep of -NH-groep hebben lossen op in water
A
ja, want een OH of NH groep kan een H-brug maken en zal dan dus in water oplossen
B
nee, want die groepen zorgen er voor dat de vdWaals krachten groter zijn en het dus juist niet in water op zal lossen
C
Nee, een OH of NH groep kan een H-brug maken en zal dan dus niet in water oplossen
D
dat is afhankelijk van het aantal CH2-groepen in het molecuul. Elke OH kan ongeveer 4 tot 5 CH2-groepen en elke NH-groep ongeveer 3-4 CH2 groepen in water op laten lossen

Slide 19 - Quizvraag

Heeft dit molecuul een dipool?
A
Ja, er is een netto dipool want de ladingen heffen elkaar niet op.
B
Nee, er is een netto dipool want de ladingen heffen elkaar niet op.
C
Ja, er is geen netto dipool want de ladingen heffen elkaar op.
D
Nee, er is geen netto dipool want de ladingen heffen elkaar op.

Slide 20 - Quizvraag

Heeft waterstofchloride
een dipool (en is het dus een dipoolmolecuul) ?
A
Ja
B
Nee
C
geen idee...

Slide 21 - Quizvraag

Polaire molecuul
Apolair molecuul
Waterstof (H2)
Methaan (CH4)
Methanol (CH3OH)
Waterstofchloride
(H-Cl)
Koolstofdioxide (O=C=O)
Water
(HOH)
ammoniak
H-N-H
     |
    H

Slide 22 - Sleepvraag

wateroplosbaar molecuul
niet wateroplosbaar molecuul
Waterstof (H2)
Methaan (CH4)
Methanol (CH3OH)
Waterstofchloride
(H-Cl)
Koolstofdioxide (O=C=O)
Water
(HOH)
ammoniak
H-N-H
     |
    H

Slide 23 - Sleepvraag

Als een molecuul een -OH of -NH groep bevat of een dipoolmolecuul is ontstaat er een extra interactie tussen deze moleculen onderling en met watermoleculen.
Wat zal er met het kookpunt van de moleculen gebeuren: zal dit hoger/gelijk/lager zijn dan moleculen met een zelfde molmassa maar zonder deze extra interactie

Slide 24 - Open vraag

EN????
Hoe goed beheers je de stof al????
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll