2.2 bindingen tussen moleculen

Wat gaan we vandaag doen?
  • Eigenschappen van moleculaire stoffen
  • Binding tussen moleculen
  • Vanderwaalsbinding 
  • dipoolbinding
  • Waterstofbruggen
  • Apolaire moleculen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen?
  • Eigenschappen van moleculaire stoffen
  • Binding tussen moleculen
  • Vanderwaalsbinding 
  • dipoolbinding
  • Waterstofbruggen
  • Apolaire moleculen

Slide 1 - Tekstslide

Eigenschappen van moleculaire stoffen
  1. Geleid geen elektriciteit
  2. Oplosbaarheid
  3. Smeltpunt, kookpunt 
  4. Waterstofbruggen

Slide 2 - Tekstslide

Binding tussen moleculen
Algemeen principe:

Hoe sterker de bindingen tussen moleculen zijn, 
des te hoger zijn het smeltpunt en het kookpunt

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het verband?

Slide 4 - Tekstslide

Hoe kan dit, is toch de zelfde stof?

Slide 5 - Tekstslide

Vanderwaalsbinding 
Deze houdt moleculen bij elkaar. 
Alle moleculen hebben vanderwaalsbindingen

Zowel molecuulmassa als molecuuloppervlak
maken de binding sterker

Slide 6 - Tekstslide

Dipool-dipoolbinding
Binding tussen polaire moleculen ("dipolen").  
        Hoe bepaal je of een binding/molecuul polair is ??
Binding tussen         en            van verschillende moleculen
Voorbeeld: SO2

        
δ
δ
δ
δ
2δ+
2δ+
δ+
δ

Slide 7 - Tekstslide

Als het verschil in elektronegativiteit (T40)
< 0,4 is noemen we de binding:
covalent of apolair.
Als 0.4 < verschil elektronegativiteit < 1,7 (T40) noemen we de binding polair en krijgen we hele kleine + of - lading op de atomen (zie hiernaast). 

Als het verschil in elektronegativiteit (T40)
> 1,7 noemen we de binding ionogeen en is er echte + of - lading op de atomen.
1 atoombinding = elektronenpaar

Slide 8 - Tekstslide

Welke binding is polair?

A
C-C
B
C-H
C
Na-F
D
N-H

Slide 9 - Quizvraag

Welke binding is polair?

A
O=O
B
C=O
C
Cl-Cl
D
N=N

Slide 10 - Quizvraag

Dipool-dipoolbinding
Binding tussen polaire moleculen ("dipolen")
Binding tussen          en          van verschillende moleculen
Voorbeelden: HCl en H2O
        
δ+
δ

Slide 11 - Tekstslide

Een molecuul heeft een dipool/is een dipoolmolecuul als
- er polaire atoombindingen aanwezig zijn
- er geen symmetrie in het molecuul is waardoor de
  ladingen elkaar niet 'opheffen' oftewel netjes gezegd: het centrum van de + en - lading ligt dan niet op elkaar

Slide 12 - Tekstslide

Waterstofbrug
Bij polaire bindingen met een H-atoom in een -OH of -NH kunnen moleculen
waterstofbruggen vormen
Voorbeeld: H2O

(En alle andere moleculen 
met N-H of O-H groepen)
- - - - - -
- - - - - -

Slide 13 - Tekstslide

Waterstofbrug
Ander Voorbeeld: H2O met ethanal, dat kan ook!




Dus: 1 polaire binding met H (hier: O-H) en
een andere polaire binding met of zonder H (hier: C=O)
- - - - - -

Slide 14 - Tekstslide

Waterstofbruggen
Waterstofbruggen geven ijs een
kenmerkende structuur met veel 
lege ruimte, 
vandaar de lage dichtheid!
waterstofbrug (H - O)

Slide 15 - Tekstslide

Waterstofbruggen
Teken de waterstofbruggen tussen ammoniak- 
en watermoleculen

Slide 16 - Tekstslide

Waterstofbruggen
De waterstofbruggen tussen ammoniak- 
en watermoleculen

Slide 17 - Tekstslide

Apolaire moleculen
Soms kunnen polaire bindingen in een molecuul elkaar precies tegenwerken
Er is dan netto geen dipool en het molecuul is apolair
Voorbeeld: CO2 
δ
δ
2δ+
0

Slide 18 - Tekstslide

Heeft dit molecuul een dipool?
A
Ja, er is een netto dipool want de ladingen heffen elkaar niet op.
B
Nee, er is een netto dipool want de ladingen heffen elkaar niet op.
C
Ja, er is geen netto want de ladingen heffen elkaar op dipool.
D
Nee, er is geen netto dipool want de ladingen heffen elkaar op.

Slide 19 - Quizvraag

Heeft waterstofchloride
een dipool (en is het dus een dipoolmolecuul) ?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quizvraag

Oplosbaarheid in water
Moleculen die een -OH of een -NH groep bevatten en dipoolmoleculen kunnen oplossen in water

Op microschaal: moleculen die een -OH of -NH groep bevatten kunnen waterstofbruggen maken met -OH groepen van watermoleculen en zullen oplossen in water.
Polaire moleculen zullen een dipool-dipool binding maken met watermoleculen en dus oplossen in water

Slide 21 - Tekstslide

Oplosbaarheid in water
Moleculen die geen -OH of een -NH groep bevatten of geen dipoolmolecuul zijn  kunnen niet oplossen in water

Op microschaal: 
moleculen die geen -OH of -NH groep bevatten of geen dipoolmolecuul zijn kunnen niet oplossen in water want ze kunnen geen H-brug maken of dipooldipoolinteractie hebben met watermoleculen  (maar wel in een apolair oplosmiddel zoals benzine).

Slide 22 - Tekstslide

Polaire molecuul
Apolair molecuul
Waterstof (H2)
Methaan (CH4)
Methanol (CH3OH)
Waterstofchloride
(H-Cl)
Koolstofdioxide (O=C=O)
Water
(HOH)
ammoniak
H-N-H
     |
    H

Slide 23 - Sleepvraag

wateroplosbaar molecuul
niet wateroplosbaar molecuul
Waterstof (H2)
Methaan (CH4)
Methanol (CH3OH)
Waterstofchloride
(H-Cl)
Koolstofdioxide (O=C=O)
Water
(HOH)
ammoniak
H-N-H
     |
    H

Slide 24 - Sleepvraag

Als een molecuul een -OH of -NH groep bevat of een dipoolmolecuul is ontstaat er een extra interactie tussen deze moleculen onderling en met watermoleculen.
Wat zal er met het kookpunt van de moleculen gebeuren: zal dit hoger/gelijk/lager zijn dan moleculen met een zelfde molmassa maar zonder deze extra interactie

Slide 25 - Open vraag

Aan de slag
Lezen/herhalen/samenvatten H2.2
Maken opdrachten uit de planner + test jezelf

PWW = hfst 1 + hfst 2 t/m 2.2

Slide 26 - Tekstslide