Hv2t grammtica 6, redekundig ontleden vervolg

Welkom hv2t
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom hv2t

Slide 1 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 2 - Tekstslide

Programma
  1. 10 minuten stil lezen
  2. Redekundig ontleden
  3. Leerwerkcheck!
  4. nakijken opdracht 2 , blz 26
  5. nakijken opdracht 3-4 met buur- moeilijke vragen bespreken
  6. Afsluiting en vooruitblik

Slide 3 - Tekstslide

Redekundig ontleden
Herhaling lesstof basisschool en leerjaar 1-
leerwerkcheck

Slide 4 - Tekstslide


Wat is redekundig ontleden?
A
Je kijkt naar de soort woorden
B
Je kijkt naar de functie van woorden

Slide 5 - Quizvraag


Wat hoort bij redekundig ontleden?
A
zelfstandig naamwoord
B
onderwerp
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 6 - Quizvraag

Alle zinsdelen op een rijtje
  • Persoonsvorm (pv)
  • Onderwerp (ond)
  • Werkwoordelijk gezegde (wwg)
  • Naamwoordelijk gezegde (nwg: nd & wd)
  • Lijdend voorwerp (lv)
  • Meewerkend voorwerp (mv)
  • Bijwoordelijke bepaling (bwb)

Slide 7 - Tekstslide

Alle zinsdelen op een rijtje
Naamwoordelijk gezegde (nwg: nd & wd)

Deze is nieuw dit jaar!

We bespreken het naamwoordelijk gezegde volgende les :)

Slide 8 - Tekstslide


Wat is de juiste volgorde van ontleden?
A
pv ond wwg andere zinsdelen
B
ond pv wwg andere zinsdelen
C
wwg pv andere zinsdelen ond
D
wwg pv ond andere zinsdelen

Slide 9 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?

De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.
A
2
B
4
C
3
D
5

Slide 10 - Quizvraag

Opdracht 2
a     De Britse komiek / treedt / vanavond / op / in theater De Effenaar in Eindhoven.
b    De spelshow over wetenschap / zal / een derde seizoen / krijgen.
c    In de uitzending / voorspelden / de kenners / een spannende ontknoping van het wielerseizoen.
d    Deze zomer / komt / de grootste dino-expositie van Europa / naar Jaarbeurs Utrecht.
e    Uber / stapt over / op nieuwe zelfrijdende auto’s.


Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 2
f    Het aantal mantelzorgers in Nederland / zal / de komende twintig jaar / ruimschoots / halveren / als gevolg van de versnelde vergrijzing.

g    ‘Gezellig’ Breda en ‘bruisend’ Almere / hebben / de beste binnensteden.

h    Bij een inval in Utrecht / heeft / de politie / wapens en gestolen politiekleding / gevonden.

Slide 12 - Tekstslide

Nakijken opdracht 3 & 4

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 3
    a      werd aangescherpt
    b    had plaats zullen vinden
    c     is gedaald
    d    werd vrijgesproken
    e     Heb te doen
    f    voelen zich gepasseerd
    g    zou zich hebben verloofd
    h    maakt

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 4 nakijken
Zin 1: Stefan (52) wil graag correct Nederlands spreken.
pv: wil, o: Stefan, wg: wil spreken
Zin 2: Hij herhaalt daarom veelgemaakte taalfouten.
pv: herhaalt, o: hij, wg: herhaalt
Zin 3: Daarmee wil hij in het Groene Boekje komen.
pv: wil, o: hij, wg: wil komen
Zin 4: Je moet steeds overnieuw dezelfde fouten maken.
pv: moet, o: je, wg: moet maken
Zin 5: Dan mogen die na verloop van een zekere tijd ook.
pv: mogen, o: die, wg: mogen





Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 4 nakijken
Zin 6: Veel mensen praten de helft van de tijd fout Nederlands.
pv: praten, o: veel mensen, wg: praten
Zin 7: Vorige week dacht ik ineens bij mezelf.
pv: dacht, o: ik, wg: dacht
Zin 8: ik moet actie ondernemen.
pv: moet, o: ik, wg: moet ondernemen
Zin 9: Sindsdien probeert Stefan zich niet meer aan de officiële taalregels te houden.
pv: probeert, o: Stefan, wg: probeert zich te houden
Zin 10: Ik optelefoneer m’n vrienden.
pv: optelefoneer, o: ik, wg: optelefoneer





Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 4 nakijken
Zin 11: Ik ben op me werk.
pv: ben, o: ik, wg: ben
Zin 12: Met een collega bepraat ik een babbeltje.
pv: bepraat, o: ik, wg: bepraat
Zin 13: Ik doe voor niemand geen moeite meer.
pv: doe, o: ik, wg: doe
Zin 14: En ik maak er geen vlieg kwaad mee.
pv: maak, o: ik, wg: maak\
Zin 15: Want al die taalveranderingen kosten niet duur.
pv: kosten, o: al die taalveranderingen, wg: kosten





Slide 17 - Tekstslide

Maak opdracht 5 a en c
Hiervoor krijg je drie minuten, daarna bepaalt het rad van fortuin wie de beurt krijgt

Slide 18 - Tekstslide

Aan het werk 
1. Weet je nog wat lijdend voorwerp (lv), meewerkend voorwerp (mv) en bijwoordelijke bepaling (bwb) zijn? Ga staan,  je kunt aan het werk met  opdr 7 & 8 en 10 a-b-c-e, blz 28-29

2. Oeps, ik weet niet meer wat al die termen betekenen: Blijf zitten,  doe eerst mee met lessonup voor uitleg (en maak de opdrachten als huiswerk).

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 5 nakijken
5     a    Persoonsvorm: is
        Onderwerp: Slapen
    b    Persoonsvorm: is
        Onderwerp: Oefenen / de basis van karate
    c    Persoonsvorm: verleer
        Onderwerp: je





Slide 20 - Tekstslide

Hoe vind je het lijdend voorwerp? Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag: (zie blz 194)

A
Wie /wat + werkwoordelijke gezegde + onderwerp?
B
Wie/wat + persoonsvorm?
C
Wie/wat + onderwerp?
D
Wie/wat + gezegde?

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

(Deze klas)/ (kan)/ het lijdend voorwerp/ {vinden}.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 22 - Quizvraag

Hoe vind je het meewerkend voorwerp? Het meewerkend voorwerp is antwoord op de vraag? zie blz 194
A
aan of voor wie of wat
B
wie + gezegde + onderwerp
C
aan of voor wie of wat + gezegde + onderwerp+ lijdend voorwerp
D
is altijd een voorwerp

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

De docent heeft mij de betekenis van het meewerkend voorwerp uitgelegd
A
De docent
B
de betekenis van het meewerkend voorwerp
C
heeft uitgelegd
D
mij

Slide 24 - Quizvraag

Bijwoordelijke bepaling.
Je vindt bijwoordelijke bepalingen door vraagwoorden te gebruiken, zoals:
zie blz 195
A
Wie de handeling ondergaat
B
waar, wanneer, hoe, waarom, waarmee/met wie
C
Wie of wat + wg + ow
D
wie, wat

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Gisteren hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
gisteren
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 26 - Quizvraag

Vandaag gaan we de bijwoordelijke bepaling behandelen

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Vandaag
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
gaan behandelen

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Vandaag hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 28 - Quizvraag

Afsluiting en vooruitblik
dinsdag 11 februari huiswerk leren:
taalkundig ontleden, blz 22
redekundig ontleden, blz 26 en blz 28 (voorzetselvoorwerp niet)
Herhalen lesstof leerjaar 2, blz 186-194!

Huiswerk:  maken opdr 7 & 8 en 10 a-b-c-e
  • Meenemen: leesboek, boek, schrift, pen en LAPTOP

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht 7 nakijken
a Lijdend voorwerp: fors meer gevallen van verzekeringsfraude
b Lijdend voorwerp: overmatige belangstelling voor het weer
c Lijdend voorwerp: kortzichtigheid
Meewerkend voorwerp: de werkgevers
d Lijdend voorwerp: zijn kunstcollectie
Meewerkend voorwerp: het Stedelijk Museum
e Lijdend voorwerp: de overwinning
Meewerkend voorwerp: zijn team
f Lijdend voorwerp: een penalty
Meewerkend voorwerp: hem

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht 8 nakijken
a vorig jaar
b nooit
c -
d -
e in de 89e minuut, met een magnifiek doelpunt
f vijf minuten daarvoor, door een scheidsrechterlijke dwaling

Slide 31 - Tekstslide

Steek het aantal vingers omhoog van je keuze.
Hoe ging het huiswerk?
1 Goed, bijna geen fouten.
2 Redelijk, ik vind sommige onderdelen nog lastig.
3 Slecht, ik snap er niets van.

Slide 32 - Poll

Steek het aantal vingers omhoog van je keuze.
Wat ga je aankomende 20 minuten doen?
1 Ik wil extra oefenen met redekundig ontleden en ga opdr. 10 op p. 29 maken en daarna nakijken.
2 Ik ga een samenvatting maken van par. 5 en 6 voor aankomende toets.
3 Ik ga een oefentoets maken over par. 5 en 6 voor aankomende toets.

Slide 33 - Poll

Hv2t grammtica 6, redekundig ontleden vervolg

Slide 34 - Tekstslide