woordvolgorde_1

• NT2
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Oefenen met woordvolgorde

Standaardzin

Ik ga naar school

1. Ik =onderwerp (subject)
   
2. ga=werkwoord
   
3. naar school=rest
   

Zin met inversie

Morgen ga ik naar school

1. Morgen

2. ga=werkwoord

3. ik=onderwerp (subject)

4. naar school=rest

Vraagzin die begint met werkwoord

Ga ik morgen naar school?

Vraagzin die begint met vraagwoord

Wanneer ga ik naar school?

Zinnen met twee werkwoorden

Ik wil morgen naar school gaan.

1.tijd - 2.manier - 3.plaats

Ik ga morgen (=tijd) op de fiets (=manier) naar school (=plaats).

Nu jij!

Zet in de goede volgorde:
heb – drie weken geleden – Ik – gekocht – een paar schoenen

Zet in de goede volgorde:
teruggegaan – naar de winkel – de volgende dag – Ik – ben

Zet in de goede volgorde:
nu – Ik – moet – lopen – met – twee verschillende schoenen

Zet in de goede volgorde
middag- broodje- ik- tussen -de -eet-een

Zet in de goede volgorde
Muziek- zaterdagavond- ik- naar- luister- op