Vertaal de volgende zinnen en zet ze in de juiste woordvolgorde.
-Ik ga morgen naar school.
-Mijn ouders gaan volgende week op vakantie naar Spanje.
-De jongens moeten volgende week voetballen in Amsterdam.
-Gisteren heb ik een horloge gekocht op de markt.
-Wij gaan over een minuut beginnen met de opdracht.