REPASO PARA LA PRUEBA HV2 2024

REPASO PARA LA PRUEBA HV2 2024
REPASPO PAR LA PRUEBA
- Adjetivos (bijvoegelijk oornaamwoord)  
-Pronombres posesivos (bezittelijke voornaamwoord)
- La hora
- verbo Ir (presente)
- verbo Ir (toekomende tijd)
frases clave K
-vocabulario

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

REPASO PARA LA PRUEBA HV2 2024
REPASPO PAR LA PRUEBA
- Adjetivos (bijvoegelijk oornaamwoord)  
-Pronombres posesivos (bezittelijke voornaamwoord)
- La hora
- verbo Ir (presente)
- verbo Ir (toekomende tijd)
frases clave K
-vocabulario

Slide 1 - Tekstslide

bijvoeglijk naamwoorden
1. Mis padres tienen dos coches ..................(azul) 
2. La bicicleta .................... (blanco) 
3. Mis amigas ..................... (amable) 
4. los ejercicios .................... (difícil) 
5. El edificio ......................... (rosa)

Slide 2 - Tekstslide

Los posesivos

Slide 3 - Tekstslide

Let op!

In het Spaans richt het bezittelijke voornaamwoord zich naar het zelfstandig naamwoord dat in de zin staat >   MANNELIJK / VROUWELIJK en ENKELVOUD / MEERVOUD

Voorbeeld enkelvoud / meervoud
mi coche / mis coches

Voorbeeld mannelijk / vrouwelijk 
nuestro hermano / nuestra casa
nuestros hermanos / nuestras casas
                                                      
                                                     


anders dan in het Nederlands

Slide 4 - Tekstslide

bezittelijk vnw
Vul het juiste bezittelijk vnw in:
mi, tu , su, nuestro, vuestro, su 
 1. Este no es ................. (jouw) perro. 
2. ................. (onze) padres son muy amables. 
3. ¿Dónde están ................ (uw) amigos? 
4. Los alumnos hacen ..................... (hun) deberes. 
5. ¿Ella es ................ (jullie) madre?
6. ¿Quiénes son ................ (jullie) profesores?

Slide 5 - Tekstslide

Welk bezittelijk voornaamwoord hoort bij welke betekenis?
mijn
jouw
zijn/haar/uw
ons/onze
jullie
hun/uw (mv)
Mi/mis
vuestro/-a
vuestros/-as
nuestro/-a
nuestros/-as
Tu/tus
Su/sus
Su/sus

Slide 6 - Sleepvraag

Vul in:
_____ (mijn) tienda favorita es Zara
A
Mis
B
Mi
C
tu
D
vuestra

Slide 7 - Quizvraag

Vul in:
¿Cuánto cuestan ___ (jouw) zapatillas?
A
tus
B
tu
C
mis
D
nuestra

Slide 8 - Quizvraag

Sleep de Nederlandse bezittelijke voornaamwoorden naar de juiste Spaanse bijbehorende posesivos
mi(s)
vuestro/a/os/as
su(s)
tu(s)
nuestro/
a/os/as
mijn
uw
jouw
hun
zijn
jullie
haar
ons/onze

Slide 9 - Sleepvraag


Yo vivo con _______tíos.
A
mi
B
sus
C
su
D
mis

Slide 10 - Quizvraag



¿Te gusta ______ casa?
A
tu
B
mi
C
su
D
sus

Slide 11 - Quizvraag


¿Ellas son ..(vosotros).. amigas?
A
Vuestras
B
Vuestros
C
Nuestras
D
Nuestros

Slide 12 - Quizvraag


Lu y Tim pasan __vacaciones en Italia.
A
tu
B
su
C
tus
D
sus

Slide 13 - Quizvraag

Es el libro de Pablo e Isabel.
Es ....... libro
A
Su
B
Sus
C
Vuestro
D
Tu

Slide 14 - Quizvraag

¿Qué hora es?
A
Son las dos y cuarto.
B
Son las seis en punto.
C
son las seis y cuarto.
D
Son las tres y media.

Slide 15 - Quizvraag

¿Qué hora es?
A
Son las siete y media.
B
Son las nueve menos cuarto.
C
Son las ocho menos cuarto.
D
Son las tres en punto.

Slide 16 - Quizvraag

¿Qué hora es?
A
Son la una menos cinco
B
Es la una menos cinco
C
Son las doce
D
Son la una y cinco

Slide 17 - Quizvraag

¿Que hora es?
13.00uur (vul hieronder in, in het Spaans)

Slide 18 - Open vraag

Hoe vervoeg je het werkwoord 'ir'?
Geef alle zes de vormen.

Slide 19 - Open vraag

Mis amigos... al cine en coche.

A
vamos
B
voy
C
van
D
vais

Slide 20 - Quizvraag

voy 
vas
va
vamos 
vais
van
YO 
tú 
Carlos 
Mis amigos y yo
Javier y tú 
Sara y Javier 

Slide 21 - Sleepvraag

Vertaal naar het Spaans: met de fiets

A
a bicicleta
B
en avión
C
a pie
D
en bicicleta

Slide 22 - Quizvraag

Tú ... al centro en autobús.

A
vamos
B
voy
C
vais
D
vas

Slide 23 - Quizvraag

Vertaal naar het Spaans: met het vliegtuig

A
a avión
B
en coche
C
en avión
D
a pie

Slide 24 - Quizvraag

te voet

A
en barco
B
en coche
C
a pie
D
a caballo

Slide 25 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van IR in.
Yo ... a la escuela en bicicleta.

A
voy
B
vas
C
vamos
D
vais

Slide 26 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van IR in de toekomende tijd .
Juan y Yo ... a en el restaurante
A
voy comer
B
vamos a comer
C
voy a ir
D
vais a comer

Slide 27 - Quizvraag

El fin de semana tú ... en el supermercado

A
vamos trabajo
B
voy a comer
C
vais
D
vas a trabajar

Slide 28 - Quizvraag

Sara y yo... a una peli en el cine.

A
vais escuchar
B
vas a comer
C
vamos a ver
D
voy a comprar

Slide 29 - Quizvraag

El viernes mis padres ..... a mis abuelos
A
vamos a comer
B
voy a pagar
C
van a visitar
D
vais a visitar

Slide 30 - Quizvraag

Yo _______________ a la excursión, ¿ ___________ tú también?
timer
0:30
1
va - voy
voy - vas
voy - va
vas - voy

Slide 31 - Sleepvraag

Yo voy
Nosotros vais
Ella vas
Ellos vamos
Usted va
Vosotros vais
nosotros vamos
Tú van

Slide 32 - Sleepvraag

Slide 33 - Video

¿CÓMO SE DICE EN ESPAÑOL?

Slide 34 - Tekstslide

¿CÓMO SE DICE EN ESPAÑOL?

Slide 35 - Tekstslide

Hoe zeg je in het Spaans...?
'Wij gaan iets drinken'

Slide 36 - Open vraag

Hoe zeg je in het Spaans...?
'Zij gaan betalen'

Slide 37 - Open vraag

Hoe zeg je in het Spaans...?
'¿Ga jij een wandeling maken'

Slide 38 - Open vraag

Hoe zeg je in het Spaans...?
'U gaat uitrusten'

Slide 39 - Open vraag

Ik ken toekomende tijd in het Spaans.
El futuro inmediato
A
B
C
D

Slide 40 - Quizvraag

V4.1
Practicar el vocabulario en quizlet o StudyGo.

https://view.genially.com/666f33f1c6e76a00147df9ea/interactive-content-proefwerk-cap-5

Slide 41 - Tekstslide