8.1 repro

8.1 repro
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

8.1 repro

Slide 1 - Tekstslide

het geheel van gedragingen dat door de wet strafbaar gesteld wordt noem je..........

Slide 2 - Open vraag

Wat is niet een juridische omschrijving van strafbaar gedrag
A
een delict
B
een strafbaar feit
C
rentmeesterschap

Slide 3 - Quizvraag

Heling (kopen of verkopen van gestolen goederen) is een:
A
Misdrijf
B
Overtreding

Slide 4 - Quizvraag

moord, doodslag, mishandeling, verkrachting, inbraak,
vernieling, diefstal
A
misdrijf
B
overtreding

Slide 5 - Quizvraag

Wat houdt de Opiumwet in?
A
Hierin wordt vastgelegd welke medicijnen verboden zijn om uit te schrijven i.v.m. verslavende werking
B
Hierin is vastgelegd hoe voorschrijven en afleveren van verslavende geneesmiddelen is geregeld in de
C
Hierin is vastgelegd dat alleen professionals in de zorg medicijnen mogen voorschrijven
D
Hierin is vastgelegd welke drugssoorten er legaal en welke illegaal zijn in NL

Slide 6 - Quizvraag

Een zak Doritos stelen in de supermarkt
A
Wegenverkeerswet
B
Wetboek van strafrecht
C
Opiumwet

Slide 7 - Quizvraag

Heling is strafbaar volgens:
A
Het wetboek van strafrecht
B
De opiumwet
C
De wegenverkeerswet

Slide 8 - Quizvraag

Delicten staan omschreven in wetboeken/wetten. Zonder helm op een bromfiets rijden staat omschreven in....
A
Het Wetboek van Strafrecht
B
De Wet wapens en munitie
C
Opiumwet
D
De Wegenverkeerswet

Slide 9 - Quizvraag

In welk wetboek staan de delicten 'joyriding' en 'rijden onder invloed' omschreven?
A
Wetboek van Strafrecht
B
Opiumwet
C
Wegenverkeerswet
D
Wet wapens & munitie

Slide 10 - Quizvraag

Straffen voor drugsdealen staat in de
A
Wegenverkeerswet
B
Wetboek van strafrecht
C
Opiumwet

Slide 11 - Quizvraag

Rechtsregels komen niet alleen voort vanuit de wet. Ze kunnen ook ontstaan uit rechtsbronnen.
A
namelijk uit jurisprudentie en internationale wetgeving
B
namelijk bedacht door de koning
C
namelijk uit jurisprudentie
D
namelijk uit internationale wetgeving

Slide 12 - Quizvraag

De Nederlandse wet is opgesteld door
A
het parlement
B
de rechters
C
de koning

Slide 13 - Quizvraag

jurisprudentie is
A
Europese Richtlijn
B
Internationaal Verdrag
C
autonomie
D
verzameling van rechterlijke uitspraken

Slide 14 - Quizvraag

De overheid en burgers in Nederland dienen zich te houden
aan rechtsregels van de Europese Unie en internationale verdragen
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

wat zijn rechtsregels?
A
ongeschreven regels
B
geschreven regels

Slide 16 - Quizvraag

We kennen rechtsregels en andere regels.
In welk van de volgende gevallen is er sprake van een rechtsregel?
A
Wie te laat op school komt, moet een briefje bij de onderwijsadministratie halen.
B
Coppens B.V. heeft telefoonregels voor haar medewerkers opgesteld.
C
Hij aan wiens schuld de dood van een ander te wijten is, wordt gestraft met een gevangenisstraf of een geldboete.
D
Denise mag van haar ouders op zaterdagavond niet later dan 0:30 uur thuiskomen.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is geen rechtsregel?
A
Je mag niet door rood rijden
B
Je moet je houden aan de maximum snelheid
C
Je moet op de afgesproken tijd thuis zijn
D
Je mag niet stelen

Slide 18 - Quizvraag

Wat is beste definitie van een rechtsregel?
A
Een regel die voor iedereen geldt en kan worden afgedwongen
B
Een regel die kan worden afgedwongen
C
Een regel die door de overheid is vastgesteld
D
Een regel van de overheid die voor iedereen geldt en kan worden afgedwongen

Slide 19 - Quizvraag

Rechtsregels worden opgesteld door de overheid
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

criminaliteit is een relatief begrip
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag

godslastering, homoseksualiteit, prostitutie, abortus en euthanasie
A
gelegaliseerd
B
als verbod opgenomen in de wet

Slide 22 - Quizvraag

Wat is godslastering?
A
Een taak in de tempel
B
Het bespotten van God
C
De naam voor de preek van de hogepriesters
D
Het vereren van God

Slide 23 - Quizvraag

Als verbod opgenomen in de wet: lijfstraffen, verkoop van alcohol aan minderjarigen,
illegaal downloaden.
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Is criminaliteit een maatschappelijk probleem
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quizvraag

Een voorbeeld van een niet-materieel gevolg van criminaliteit is:
A
Je fiets is gestolen
B
Je mobiel is gestolen
C
Je opa doet na 18:00 de voordeur niet meer open
D
Er is met een sleutel op je scooter gekrast

Slide 26 - Quizvraag

Niet-materieel gevolg
Materieel gevolg
Gestolen fiets
Onveilig gevoel
Auto is vernield
Nacht-
merries

Slide 27 - Sleepvraag

verlies aan vertrouwen in politiek en overheid
A
Materieel gevolg
B
niet materieel gevolg

Slide 28 - Quizvraag

Wat is NIET waar over veelvoorkomende criminaliteit?
A
Het gaat om strafbare feiten die massaal voorkomen
B
Het gaat om strafbare feiten die veel schade veroorzaken
C
Het gaat om strafbare feiten die relatief zwaar bestraft worden
D
Het gaat om strafbare feiten die onveiligheid veroorzaken

Slide 29 - Quizvraag

Welke uitspraak is waar?
A
De geregistreerde criminaliteit is hoger dan de werkelijke criminaliteit
B
De geregistreerde criminaliteit is gelijk aan de werkelijke criminaliteit
C
De geregistreerde criminaliteit is lager dan de werkelijke criminaliteit

Slide 30 - Quizvraag

Er kan een emotionele drempel bestaan voor het beantwoorden van vragenlijsten
A
is een nadeel van politiestatistieken
B
is een nadeel van slachtofferonderzoek

Slide 31 - Quizvraag

Geef het juiste antwoord
A
Daderonderzoek
B
Geregistreerde criminaliteit
C
Politiestatstiek
D
Slachtofferonderzoek

Slide 32 - Quizvraag

Als je onderzoek doet naar hoeveel mensen door rood fietsen, welk onderzoek kun je dan het best gebruiken?
A
politiestatistieken
B
slachtofferonderzoek
C
daderonderzoek

Slide 33 - Quizvraag

6.
Lees tekst 4
Om een beeld te krijgen van de omvang van de criminaliteit in Nederland wordt gebruik gemaakt van verschillende soorten onderzoeken en statistieken.
Op welk onderzoek of op welke statistiek zullen de cijfers uit tekst 4 gebaseerd zijn?

A
daderonderzoek
B
politiestatistieken
C
slachtofferonderzoek
D
vervolgingsstatistieken

Slide 34 - Quizvraag

Welke methode is gebaseerd op een tweejaarlijks onderzoek van de overheid?
A
Politiestatistieken
B
Slachtofferonderzoek
C
Daderonderzoek
D
Veiligheidsmonitor

Slide 35 - Quizvraag

Cijfers over ter kennis van de politie gekomen strafbare feiten:
A
politiestatistieken
B
slachtofferonderzoek
C
daderonderzoek
D
Politiemonitor bevolking

Slide 36 - Quizvraag

volgens sommige is er het gevaar van de media dat mensen crimineel gedrag gaan kopiëren
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quizvraag

door de media kan het stereotype beeld ontstaan dat criminaliteit alleen voorkomt onder jongeren en gebonden is aan etniciteit.
A
waar
B
niet waar

Slide 38 - Quizvraag

geweld en andere opvallende vormen van criminaliteit zijn relatief oververtegenwoordigd.
A
waar
B
niet waar

Slide 39 - Quizvraag

De beeldvorming over de aard, omvang en de ontwikkeling van de criminaliteit klopt met de daadwerkelijk voorkomende criminaliteit.
A
waar
B
niet waar

Slide 40 - Quizvraag