6.2 Voedselrelaties

Voedselrelaties
6.2
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Voedselrelaties
6.2

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. Je kunt een voedselketen en een voedselweb maken.
  2. Je kunt de groepen organismen in de kringloop van stoffen onderscheiden.
  3. Je kunt biologisch afbreekbaar afval en niet-biologisch afbreekbaar afval onderscheiden.

Slide 2 - Tekstslide

Voedselketen
  • Als een organisme wordt opgegeten, komt het terecht in een ander organisme.
  • Ecosysteem: elke stof doorloopt een kringloop.
  • Planteneters - herbivoren.
  • Vleeseters - carnivoren.
  • Voedselketen: reeks soorten waarbij elke soort voedsel is voor de volgende.  Elk item is een schakel.
  • De eerste schakel is altijd een plantensoort.

Slide 3 - Tekstslide

Welke organismen zien je ?

Slide 4 - Open vraag

Wie eet wie ?

Slide 5 - Tekstslide

Sleep de afbeeldingen naar de juiste plaats

Slide 6 - Sleepvraag

Voedselweb
  • Een soort kan ook door veel andere soorten gegeten worden.  Hierdoor ontstaat een web.
  • Dieren die zowel planten als dieren eten --> omnivoren.

Slide 7 - Tekstslide

Producenten
  • Planten maken voedsel aan door fotosynthese.  Dit voedsel wordt gebruikt door mensen en dieren.
  • Bladgroenkorrels of chlorofyl spelen een belangrijke rol.
  • water + koolstofdioxide --> glucose + zuurstof
  • Glucose bevat veel energie.
  • Maar ook mineralen nodig!

Slide 8 - Tekstslide

Nodig voor fotosynthese
Ontstaat bij fotosynthese
Water
Licht
Zuurstof
Glucose
Koolstof-dioxide

Slide 9 - Sleepvraag

Fotosynthese
Zonlicht
Koolstofdioxide
Glucose
Zuurstof
Water

Slide 10 - Sleepvraag

Consumenten
  • Dieren eten / consumeren de energierijke stoffen die planten maken.
  • Dieren in de tweede schakel : herbivoren.
  • Dieren in de derde (of hoger) schakel : carnivoren / omnivoren.
  • Producenten worden gegeten door consumenten van de eerste orde.
  • Die worden op hun beurt gegeten door consumenten van de tweede orde.

Slide 11 - Tekstslide

Afvaleters
  • Niet alle organismen worden gegeten.
  • Dode resten van planten en dieren worden gegeten door afvaleters.
  • Afvaleters horen niet bij een voedselweb, want de schakels van een
    voedselketen bestaan alleen uit levende organismen.

Slide 12 - Tekstslide

Afvaleters

Slide 13 - Tekstslide

Reducenten
  • Resten die afvaleters achterlaten, worden afgebroken door bacteriën en schimmels --> reduceren.
  • Planten nemen deze stoffen op --> kringloop is rond.

Slide 14 - Tekstslide

(niet) biologisch afbreekbaar
  • Kunnen reducenten het materiaal reduceren = biologisch afbreekbaar.
  • Kunnen ze dat niet = biologisch niet afbreekbaar.

Slide 15 - Tekstslide

Adder
A
Herbivoor
B
Carnivoor

Slide 16 - Quizvraag

Buizerd
A
Herbivoor
B
Carnivoor

Slide 17 - Quizvraag

Spitsmuis
A
Herbivoor
B
Carnivoor

Slide 18 - Quizvraag

Sprinkhaan
A
Herbivoor
B
Carnivoor

Slide 19 - Quizvraag

Alle dieren uit de
afbeelding zijn
A
Consumenten
B
Producenten

Slide 20 - Quizvraag

De spitsmuis is een
consument...
A
van de eerste orde
B
van de tweede orde
C
van de derde orde

Slide 21 - Quizvraag

Welke rol heeft deze
vliegenzwam
A
producent
B
consument
C
afvaleter
D
reducent

Slide 22 - Quizvraag

Hoe kan microplastic uit de oceaan in uitwerpselen van mensen terechtkomen?

Slide 23 - Open vraag

Een hondendrol is ................afval.
A
biologisch afbreekbaar
B
niet biologisch afbreekbaar

Slide 24 - Quizvraag

Het afval in de afbeelding is ........afval.
A
biologisch afbreekbaar
B
niet biologisch afbreekbaar

Slide 25 - Quizvraag

Het afval in de afbeelding hoort in de gft-container.

A
juist
B
niet juist

Slide 26 - Quizvraag

Is het afval van de muis biologisch afbreekbaar?
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quizvraag

Wijnflessen zijn biologisch afbreekbaar afval.

A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Leerdoelen check
  1. Je kunt een voedselketen en een voedselweb maken.
  2. Je kunt de groepen organismen in de kringloop van stoffen onderscheiden.
  3. Je kunt biologisch afbreekbaar afval en niet-biologisch afbreekbaar afval onderscheiden.

Slide 29 - Tekstslide

Huiswerk
Maken opdracht 1 tot en met 7. 

Slide 30 - Tekstslide