Proeftoets fictie

Proeftoets fictie
1. Leer eerst de theorie fictie van readers A, B en C uit je hoofd. 2. Oefen daarna met de opdrachten in je reader.
3. Maak vervolgens (zo vaak mogelijk) deze proeftoets fictie.
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Proeftoets fictie
1. Leer eerst de theorie fictie van readers A, B en C uit je hoofd. 2. Oefen daarna met de opdrachten in je reader.
3. Maak vervolgens (zo vaak mogelijk) deze proeftoets fictie.

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen fictie en non-fictie?

Slide 2 - Open vraag

Noem 6 trucjes waarmee je spanning kan verhogen in een verhaal.

Slide 3 - Open vraag

Het verteltempo van een verhaal kan veranderen. Op welke manier?

Slide 4 - Open vraag

Een versnelling in verteltempo van het verhaal wordt gebruikt bij ...
A
Belangrijke gebeurtenissen
B
Onbelangrijke gebeurtenissen

Slide 5 - Quizvraag

Een vertraging van verteltemp bij een verhaal wordt gebruikt bij ...
A
Belangrijke gebeurtenissen
B
Onbelangrijke gebeurtenissen

Slide 6 - Quizvraag

Als een verhaal een terugverwijzing bevat, dan heeft het verhaal ...
A
een chronologisch volgorde.
B
een niet-chronologisch volgorde.

Slide 7 - Quizvraag

Als een verhaal een terugblik bevat, dan heeft het verhaal ...
A
een chronologisch volgorde.
B
een niet-chronologisch volgorde.

Slide 8 - Quizvraag

Op welke twee manieren kan een verhaal beginnen? Leg uit.

Slide 9 - Open vraag

Op welke twee manieren kan een verhaal eindigen? Leg uit.

Slide 10 - Open vraag

Benoem alle vertelsituaties en leg ze ook uit.

Slide 11 - Open vraag

Wat zijn de drie kenmerken van een fabel?

Slide 12 - Open vraag

Welke drie vormen van beeldspraak zijn er?

Slide 13 - Open vraag

Als er in een zin een vergelijking gemaakt wordt en de zin bevat het origineel en het beeld, dan noem je dat:
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie

Slide 14 - Quizvraag

Als er in een zin een vergelijking gemaakt wordt en de zin bevat alleen het beeld, dan noem je dat:
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie

Slide 15 - Quizvraag

Als er in een zin een menselijke eigenschap gegeven wordt aan iets wat geen mens is, dan noem je dat:
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie

Slide 16 - Quizvraag

Wat een draak van een kind is dat!
A
Vergelijking zonder als
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Vergelijking met van

Slide 17 - Quizvraag

De oorverdovende stilte verstikte hem bijna.
A
Vergelijking zonder als
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Vergelijking met van

Slide 18 - Quizvraag

Met de tong op de schoenen bereikte hij de finish.
A
Vergelijking zonder als
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Vergelijking met van

Slide 19 - Quizvraag

De nieuwe dag lacht me toe..
A
Vergelijking zonder als
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Vergelijking met van

Slide 20 - Quizvraag

Na de ruzie met haar vriend stond ze te trillen als een rietje.
A
Vergelijking zonder als
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Vergelijking met als

Slide 21 - Quizvraag

Die kamer, die zwijnenstal, moet eens nodig worden opgeruimd!
A
Vergelijking met als
B
Vergelijking zonder als
C
Vergelijking met van
D
Vergelijking zonder verbindingswoord

Slide 22 - Quizvraag

Stijlfiguren
Er zijn 12 stijlfiguren:

1. Je moet weten wat de 12 stijlfiguren betekenen.
2. En als je een zin krijgt, moet je de stijlfiguur erin herkennen.

Slide 23 - Tekstslide

Hoe heet de stijlfiguur waarbij je een eigenschap van een woord herhaalt, terwijl die eigenschap in het woord zelf al zit?

Slide 24 - Open vraag

Hoe heet de stijlfiguur waarbij je twee keer hetzelfde zegt met twee andere woorden?

Slide 25 - Open vraag

Hoe noem je de stijlfiguur waarbij je twee keer hetzelfde zegt met twee dezelfde woorden?

Slide 26 - Open vraag

Hoe noem je de stijlfiguur waarbij een aantal zaken gewoon achter elkaar opgenoemd worden?

Slide 27 - Open vraag

Hoe noem je de stijlfiguur waarbij iets groter gemaakt wordt dan het eigenlijk is?

Slide 28 - Open vraag

Hoe noem je de stijlfiguur waarbij de opsomming naar een hoogtepunt leidt?

Slide 29 - Open vraag

Hoe noem je de stijlfiguur waarbij je met een harde vorm van spot iemand persoonlijk wil kwetsen?

Slide 30 - Open vraag

Hoe noem je de stijlfiguur waarbij iets bijzonders opzettelijk wordt afgezwakt?

Slide 31 - Open vraag

Hoe noem je de stijlfiguur waarbij je met een zachte manier van spot het omgekeerde zegt van wat je bedoelt?

Slide 32 - Open vraag

Hoe noem je de stijlfiguur waarbij iets wat hard kan overkomen op een verzachtende manier wordt gezegd?

Slide 33 - Open vraag

Dat lelijke meisje had een prachtig zusje!
A
Overdrijving
B
Pleonasme
C
Tegenstelling
D
Eufemisme

Slide 34 - Quizvraag

Wat een geheimzinnig en mysterieus boek is dat!
A
Pleonasme
B
Tautologie
C
Herhaling
D
Understatement

Slide 35 - Quizvraag

De leraar gaf voor het werkstuk een negen en zei tegen de leerling: ‘Geen onaardig stukje werk, jongen!’
A
Sarcastisch
B
Understatement
C
Climax
D
Overdrijving

Slide 36 - Quizvraag

We hebben onze hond laten inslapen.
A
Eufemisme
B
Understatement
C
Tegenstelling
D
Overdrijving

Slide 37 - Quizvraag

De gele zonnebloemen schitterden in de Zuid-Franse zon.
A
Tautologie
B
Understatement
C
Tegenstelling
D
Pleonasme

Slide 38 - Quizvraag

‘Dat noem ik een bijzondere prestatie’, zei de leraar tegen de scholier die een vier haalde voor een makkelijk proefwerk.
A
Sarcasme
B
Ironie
C
Climax
D
Opsomming

Slide 39 - Quizvraag

Ik kan jou werkelijk geen seconde uit het oog verliezen.
A
Overdrijving
B
Ironie
C
Eufemisme
D
Opsomming

Slide 40 - Quizvraag

Woensdag scheen de zon, donderdag was het bewolkt en vrijdag regende het de hele dag.
A
Opsomming
B
Climax
C
Anticlimax
D
Understatement

Slide 41 - Quizvraag

Bijfiguren kan je in twee categorieën verdelen. Welke twee?

Slide 42 - Open vraag

Noem drie kenmerken van een mythe.

Slide 43 - Open vraag

Op welke drie zaken kan een cabaretier kritiek hebben?

Slide 44 - Open vraag

Wat is het belangrijkste verschil tussen film en toneel?

Slide 45 - Open vraag