Medicatie toets

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Instructie
Maak de toets individueel. ( max. 30 min)

Per leerdoel krijg je een vraag. 

Op basis van je cijfer ga je de theorie nogmaals bestuderen bij onvoldoende
bij een voldoende ga ja aan de slag met de skillsopdracht, zwachtelen. 

Succes!

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Farmacokinetiek zegt iets over wat het geneesmiddel met het lichaam doet.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de juiste route van de opname van medicatie in je lichaam?

A
Verdeling, opname, omzetten in het lichaam en uitscheiding
B
Opname, omzetten in het lichaam, verdeling en uitscheiding
C
Opname, verdeling, omzetten in het lichaam en uitscheiding
D
Verdeling, opname, uitscheiding omzetten in het lichaam.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de juiste route van de opname van medicatie in je lichaam maar dan met de medische term erbij?

A
Metabolisme, absorptie, uitscheiding, distributie
B
Absorptie, distributie, metabolisme, uitscheiding.
C
Distributie, Metabolisme, absorptie, uitscheiding,
D
Distributie, Metabolisme, absorptie, uitscheiding,

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Welke woorden ontbreken er?

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

Cumulatie betekent ophoping
A
Dit waar.
B
Dit is niet waar.

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Noem 2 wetten die te maken heeft met medicatie.

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

Je bereidt je correct voor: je creëert de juiste voorwaarden en controleert de gezondheidssituatie en de psychische gesteldheid van de zorgvrager. Dit doe je aan de hand van de 5 J's.
A
Juiste patiënt, juiste geboortedatum, juiste medicijn, juiste naam en juiste ziektegeschiedenis.
B
Juiste indicatie, juiste dosering, juiste houdbaarheid, juiste patiënt, juiste toedieningsweg.
C
Juiste patiënt, juiste medicatie, juiste dosering, juiste tijdstip, juiste toedieningsweg.
D
Juiste arts, juist medicijn, juiste dosering, juiste houdbaarheid, juist tijdstip, juiste patiënt.

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Welke 6 dingen staan op het etiket van medicatie die je uitreikt?

Slide 20 - Open vraag


A
Niet bevoegd zijn, niet bekwaam zijn van medisch personeel.
B
Verwisseling van medicatie en rekenfout
C
Rekenfouten en oplosfouten

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Waar worden medicatiefouten gemeld?

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide

Enteraal betekent:
A
via de huid
B
via maag-darmkanaal
C
via de bloedvaten
D
via de spieren

Slide 25 - Quizvraag

Wat doe je met medicatie die over is?
A
Mag weggegooid bij het GFT
B
Mag terug naar de apotheek
C
Beide bovenstaande
D
Geen van bovenstaande

Slide 26 - Quizvraag

Een voorbeeld van lokale toediening is:
A
zetpil
B
tabletje
C
inhalatie
D
injectie

Slide 27 - Quizvraag

Wanneer medicijnen elkaars werking beïnvloeden, hoe noemen we dat?
A
Cumulatie
B
Resistentie
C
Interactie
D
Verslaving

Slide 28 - Quizvraag

Ongevoeligheid voor een bepaald medicijn noem je:
A
Cumulatie
B
Gewenning
C
Resistentie

Slide 29 - Quizvraag

Voor elk medicijn zijn er redenen waarom een zorgvrager het gebruikt. Hoe noem je dat?
A
Contra-indicaties
B
Indicaties
C
Therapie
D
Resistentie

Slide 30 - Quizvraag

Resistentie van een medicijn kan zich vooral voordoen bij:
A
Alle soorten medicijnen
B
Hartmedicatie
C
Antibiotica
D
Injectievloeistoffen

Slide 31 - Quizvraag

'therapieontrouw' betekent dat iemand bewust de voorgeschreven medicatie niet inneemt
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met verslaving?
A
Het lichaam is gewend geraakt aan de werking van het medicijn
B
Niet alleen het lichaam, maar ook de geest kan afhankelijk worden van het medicijn
C
Medicijnen versterken elkaar of juist verzwakken

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide