Vaardigheden en tools H7- Schrijfproducten

Vaardigheden en tools 
H7- Schrijfproducten
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Vaardigheden en tools 
H7- Schrijfproducten

Slide 1 - Tekstslide

Welke schrijfproducten ken je?

Slide 2 - Open vraag

 Horizontale communicatie 

communicatie tussen medewerkers op hetzelfde niveau. Dat kan binnen de eigen afdeling, maar ook met een andere. Zo ontstaat het interne-klantprincipe. Jij werkt voor iemand op een andere afdeling, dat is jouw interne klant.

Verticale communicatie 

communicatie tussen medewerkers op verschillende niveaus. De directeur communiceert met de managers onder hem. Die communiceren weer met de mensen daaronder. En die weer daaronder. Er bestaan verschillende lagen in een organisatie



Slide 3 - Tekstslide

Je leidinggevende geeft jou een werkopdracht. Welke communicatierichting is dit?
A
horizontaal
B
parallel
C
verticaal

Slide 4 - Quizvraag

Top-down-, bottum-up- en parallelle communicatie

Slide 5 - Tekstslide

Top-down & bottum-up
Binnen de verticale communicatie zijn er twee richtingen:
  • van boven naar beneden, de baas naar zijn medewerker (top-down)
  • en van beneden naar boven, de medewerker naar zijn baas. (bottum-up)

Slide 6 - Tekstslide

Parallele communicatie 
Als het management van een organisatie in één keer alle medewerkers aanspreekt, bijvoorbeeld met een interne mededeling die voor iedereen is bestemd, dan heet dat parallelle communicatie.

Slide 7 - Tekstslide

Je leidinggevende geeft jou een werkopdracht. Welke communicatierichting is dit?
A
top-down
B
bottum-up
C
paralelle
D
geen

Slide 8 - Quizvraag

Vier soorten interne communicatie

Slide 9 - Tekstslide

Soorten interne communicatie
Taakinformatie - Door taakinformatie worden alle activiteiten die jij moet doen, op het juiste moment uitgevoerd. Denk aan een werkinstructie of een planning van werkzaamheden.
Beleidsinformatie - In beleidsinformatie staat hoe zaken in organisaties zijn geregeld en hoe er gedacht wordt over de toekomst van de organisatie.
Beheerinformatie - In de beheerinformatie worden alle activiteiten van de organisaties gevolgd en vooral de resultaten. Winst, verkoopcijfers, bezoekersaantallen website etc.
sociale informatie - ook wel human resources-informatie genoemd. Dan gaat het over informatie die rechtstreeks bestemd is voor het personeel. Het gaat dan over personeelszaken, scholing, arbeidsvoorwaarden of het personeelsblad.


Slide 10 - Tekstslide

Hoeveel bezoekers trekt onze website?
A
beleidsinformatie
B
taakinformatie
C
beheersinformatie
D
sociale informatie

Slide 11 - Quizvraag

Hoe spelen afdelingen een rol in onze toekomstige plannen?
A
beleidsinformatie
B
taakinformatie
C
beheersinformatie
D
sociale informatie

Slide 12 - Quizvraag

Aanpassing van de nieuwe arbeidsvoorwaarden
A
beleidsinformatie
B
taakinformatie
C
beheersinformatie
D
sociale informatie

Slide 13 - Quizvraag

Inwerkinstructie voor een nieuwe medewerker
A
beleidsinformatie
B
taakinformatie
C
beheersinformatie
D
sociale informatie

Slide 14 - Quizvraag

Externe communicatie
Publiek
Doelgroep
Relatie

Slide 15 - Tekstslide

Publiek
Het publiek zijn de mensen in de maatschappij die zich elke dag op vele manieren laten informeren. Het kan zijn dat ze ook in jouw organisatie belangstelling hebben. Dan gaan ze nieuwsberichten lezen over jouw organisatie, de website bezoeken of de socials volgen.

Slide 16 - Tekstslide

Doelgroep 
Een doelgroep is een groep mensen die je wil bereiken voor een bepaalde communicatie-actie. Dan zoek je uit hoe die doelgroep in elkaar zit en stel je een persona op, zodat je een zo goed mogelijk schrijfproduct voor die doelgroep kunt maken. Van een doelgroep wil een organisatie iets: dat ze een product kopen, een folder ontvangen, productinformatie aanvragen of de organisatie een belangrijk merk vinden.

Slide 17 - Tekstslide

Relaties (stakeholders)
Relaties zijn groepen die op de een of andere wijze met de organisatie te maken hebben. Bijvoorbeeld omdat ze leverancier zijn van de organisatie, aandelen willen kopen of over de organisatie willen schrijven, zoals de pers. Deze groepen hebben een belang bij de organisatie. Ze zijn wellicht niet directe klant, maar in de externe communicatie mag je ze zeker niet vergeten. Stel je voor dat een leverancier niet meer wil leveren of de pers heel negatief over jouw organisatie gaat schrijven.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Is de communicatie gericht op het publiek, de doelgroep of een relatie?
Krantenartikel over een nieuw product
A
Publiek
B
Doelgroep
C
Relatie
D
Overig

Slide 20 - Quizvraag

Is de communicatie gericht op het publiek, de doelgroep of een relatie?
Je plaatst een order bij een leverancier
A
Publiek
B
Doelgroep
C
Relatie
D
Overig

Slide 21 - Quizvraag

Rapport

Slide 22 - Tekstslide

Wat hoort er in een rapport?
Meerdere antwoorden mogelijk
A
Omslag
B
Samenvatting
C
Voorwoord
D
Titelblad

Slide 23 - Quizvraag

A- Een voorwoord is altijd een persoonlijk woordje van de auteur. Daarin kun je ook mensen bedanken.

B- Een rapport heeft een omslag en een titelblad
A
A is waar B is niet waar
B
A en B zijn waar
C
A is niet waar B is waar
D
A en B zijn niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Samenvatting
Een rapport heeft altijd een samenvatting.  Let op: in een samenvatting komt in een notendop, van A tot Z, wat er in het rapport staat. Het is dus niet alleen een vooraankondiging wát er in het rapport gaat komen.

Slide 25 - Tekstslide

Samenvatting 

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Gebruikerstesten 
Om te controleren of je tekst geschikt is voor de doelgroep doe je een gebruikerstest. 

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Link

Een klantadviseur stuurt een e-mail door naar haar collega. Wat voor soort communicatie is dit?
A
Horizontaal
B
Parallel
C
Verticaal
D
Iets anders

Slide 31 - Quizvraag

'Een aantal gevouwen vellen papier, gevouwen en bijeengehouden in de rug met een nietje of touwtje.'
Welk begrip wordt hier beschreven?
A
Brochure
B
Leaflet
C
Folder

Slide 32 - Quizvraag

Welke twee functies heeft een folder?
A
bewaren
B
informeren
C
herlezen
D
overtuigen

Slide 33 - Quizvraag

Aan de slag
Maken (alle) opdrachten van hoofdstuk 7
3 juli de toets over H6 en H7
 

Slide 34 - Tekstslide