Les 9 Werkwoordspelling: bespreken D-toets combinatieoefening [vervolg]

Bespreken D-toets Werkwoordspelling[vervolg]
VI. COMBINATIEOEFENING (30 punten)

Geef hier steeds 3 antwoorden per zin:

A: is de zin enkelvoudig (EV) of samengesteld (SG)?

B: Noteer dan met welke werkwoordsvorm je te maken hebt. Kies uit:
- persoonsvorm (PV)
- voltooid deelwoord  (VD)
- infinitief  (INF)
- deelwoord als bijvoeglijk naamwoord. (BN)
- onvoltooid deelwoord  (OVD)

C: Zet tot slot de werkwoorden die tussen haakjes staan in de goede vorm.

1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Bespreken D-toets Werkwoordspelling[vervolg]
VI. COMBINATIEOEFENING (30 punten)

Geef hier steeds 3 antwoorden per zin:

A: is de zin enkelvoudig (EV) of samengesteld (SG)?

B: Noteer dan met welke werkwoordsvorm je te maken hebt. Kies uit:
- persoonsvorm (PV)
- voltooid deelwoord  (VD)
- infinitief  (INF)
- deelwoord als bijvoeglijk naamwoord. (BN)
- onvoltooid deelwoord  (OVD)

C: Zet tot slot de werkwoorden die tussen haakjes staan in de goede vorm.

Slide 1 - Tekstslide

Hoe maak je de combinatieoefening?

Stap 1. IS HET EEN PV?

JA --> PV TT/ PV VT (tijdproef)

NEE --> (Stap 2)
Ga de kenmerken van de andere werkwoordsvormen na:








Stap 2
INF (heel ww, verandert niet mee met tijdproef, vaak 'te' ervoor)

OD (heel ww + D, geeft aan hoe je iets doet in de zin)

VD (T'eX KoFSCHiP of SeXY FoKSCHaaP heeft altijd hulpwerkwoord bij zich --> hebben, worden, zijn)

VD BN (geeft eigenschap aan van zelfstandig naamwoord erachter, er zijn drie regels --> hoofdregel zo kort mogelijk +e en anders 2x uitzonderingen).
-------------------------------------------------------------
Samengestelde zin?
Heeft 2x PV. Vaak 2x onderwerpen. Doe de tijdproef en dan ontdek je hoeveel persoonsvormen er in de zin zitten.

Enkelvoudige zin?
Heeft 1x PV. Vaak 1x onderwerp.







Slide 2 - Tekstslide

1. De jury heeft __________ dat ieder goed antwoord twee punten oplevert. (bepalen)
2. Ik had weinig verwachtingen, maar deze grote nederlaag __________ mij toch. (verbazen)
3. Eigenlijk moet mijn vader minder winkelen, want hij __________ er steeds een half maandsalaris aan. (besteden)
4. De woorden van de president zijn __________ om het volk te steunen. (bedoelen)

Slide 3 - Tekstslide

1.    Bepaald (SG - VD)
2.    Verbaast (SG – PV)
3.    Besteedt (SG – PV)
4.    Bedoeld (EV – VD)

Slide 4 - Tekstslide

5. De __________ jarigen werden bedolven onder cadeaus. (verrassen)
6. Tijdens het verhoor werd ontkennend op de vragen van de rechercheur geantwoord door de __________ groep jongens. (verdenken)
7. Ik dacht al dat jullie tijdens de ceremonie moesten __________ . (hoesten)
8. __________ jij ook zo moe van werkwoordspelling? (worden)

Slide 5 - Tekstslide

5.    Verraste (EV – BN)
6.    Verdachte (EV – BN)
7.    Hoesten (SG – INF)
8.    Word (EV – PV)

Slide 6 - Tekstslide

9. In het optreden van Justin Bieber waren de meisjes __________. (teleurstellen)
10. __________ genoeg komt hij volgend jaar weer optreden op Pinkpop! (verrassen)
11. Omdat dit een grap is, hoop ik niet dat je te vroeg __________ hebt. (juichen)
12. Claire is boos op Kees en nu __________ zij hem op Facebook!. (ontvrienden)

Slide 7 - Tekstslide

9.    Teleurgesteld (EV – VD)
10.    Verrassend (EV – OVD)
11.    Gejuicht (SG – VD)
12.    Ontvriendt (SG – PV)

Slide 8 - Tekstslide

13. De luie journalist stelt uitsluitend vooraf __________ vragen. (bedenken)
14. Wat is het knap dat de klas het een heel jaar met mij ________. (uithouden)
15. Mijn klasgenoten __________ gisteren dat de leraar voor aap stond!. (appen)

Slide 9 - Tekstslide

13.    Bedachte (EV – BN)
14.    Uithoudt (SG – PV)
15.    Appten (SG – PV)

Slide 10 - Tekstslide