Toptaal Code+ deel 3, hoofdstuk 1, taak 1 en 2



Code+ deel 3, hoofdstuk 1
De woorden van Intro, taak 1 en 2
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les



Code+ deel 3, hoofdstuk 1
De woorden van Intro, taak 1 en 2

Slide 1 - Tekstslide

In Nederland wonen veel ..................... nog zelfstandig. Ze krijgen vaak wel hulp aan huis.
A
verzorgen
B
bejaarden
C
reden
D
ratten

Slide 2 - Quizvraag

Als er veel huisvuil op straat ligt, krijg je last van .......................
A
ongedierte
B
de vogel
C
beide
D
de rand

Slide 3 - Quizvraag

Het ..................... wat nu nog in huis ontbreekt is een nieuw kleed in de woonkamer.
A
beide
B
zacht
C
enige
D
laten

Slide 4 - Quizvraag

In Duitsland ....................... andere regels in het verkeer dan in Nederland.
A
verstaan
B
gelden
C
gaan
D
uitbreiden

Slide 5 - Quizvraag

Mensen in de stad verlangen vaak naar rust van het .........................
A
weiland
B
nadeel
C
molen
D
platteland

Slide 6 - Quizvraag

Een nijlpaard is ...................... dan een olifant.
A
gevaarlijker
B
de reden
C
verzorgen
D
de overeenkomst

Slide 7 - Quizvraag

Dit boek ................... de jeugd van de bekende operazanger.
A
beschrijven
B
beschrijfde
C
beschrijft
D
geschrijf

Slide 8 - Quizvraag

Konijnen die in in een kleine ..................... zitten krijgen medische problemen.
A
ruim
B
kruipen
C
vies
D
kooi

Slide 9 - Quizvraag

De HEMA ...................... de winkel ...................... met 60 vierkante meter.
A
uit breiden
B
breidt uit
C
breiden uit
D
is uitbreiden

Slide 10 - Quizvraag

Ratten en muizen kunnen door hele kleine gaatjes ......................
A
laten
B
kruipen
C
nadeel
D
ruimen

Slide 11 - Quizvraag

Harry en Peter ..................... .................... niks meer van het ongeluk.
A
herinner me
B
herinneren zich
C
herinneren hen
D
herinnert zich

Slide 12 - Quizvraag

Op de ....................... van dit schilderij zie je de weilanden rondom Leeuwarden.
A
achtergrond
B
doordat
C
molen
D
beschrijven

Slide 13 - Quizvraag



Kies uit de voegwoorden: omdat, als, want en dus

Slide 14 - Tekstslide

De meisjes gaan winkelen ......................... ze nieuwe kleren willen kopen.
A
omdat
B
als
C
want
D
dus

Slide 15 - Quizvraag

Ze gaan op zaterdag naar de stad .......................... dan zijn ze vrij.
A
omdat
B
als
C
want
D
dus

Slide 16 - Quizvraag

Bea kan alleen kleren kopen ....................... haar salaris is gestort.
A
omdat
B
als
C
want
D
dus

Slide 17 - Quizvraag

Gelukkig staat het geld op haar rekening, .................... ze kan iets leuks kopen.
A
omdat
B
als
C
want
D
dus

Slide 18 - Quizvraag

Felicia heeft binnenkort een feest ................... ze wil een mooie jurk kopen.
A
omdat
B
als
C
want
D
dus

Slide 19 - Quizvraag

Na een paar uur winkelen gaan ze wat drinken .................... ze zijn moe.
A
omdat
B
als
C
want
D
dus

Slide 20 - Quizvraag

Ze gaan pas naar huis ..................... ze allebei iets nieuws hebben gekocht.
A
omdat
B
als
C
want
D
dus

Slide 21 - Quizvraag

Ze gaan niet meer naar een restaurant ....................... ze al veel te veel geld hebben uitgegeven!
A
omdat
B
als
C
want
D
dus

Slide 22 - Quizvraag

Het gebruik van 'ER' of 'DAAR' als plaats

Slide 23 - Tekstslide

Fiets je vaak door die buurt? Ja, daar ..........................

Slide 24 - Open vraag

Woon je in Haarlem? Ja, ik ..........................................

Slide 25 - Open vraag

Gaan jullie vaak naar Frankrijk op vakantie? Ja, we .................................

Slide 26 - Open vraag

Welke boom groeit jouw tuin? Daar ......................

Slide 27 - Open vraag

Heeft jouw moeder een zus in Canada? Ja, daar .................................

Slide 28 - Open vraag