feitelijke en persoonlijke argumenten

Lesdoelen
  • Herkennen en gebruiken van argumenten in een tekstdoel.
  • Herkennen en gebruiken van tegenargumenten in een tekstdoel.
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen
  • Herkennen en gebruiken van argumenten in een tekstdoel.
  • Herkennen en gebruiken van tegenargumenten in een tekstdoel.

Slide 1 - Tekstslide

Twee soorten argumenten
Objectieve argumenten:  Zijn controleerbaar en daarmee waar of niet waar. Ze zijn gebaseerd op feiten, onderzoek en wetenschap.

Subjectieve argumenten: Zijn waarderende (niet-feitelijke) argumenten. Ze zijn bijvoorbeeld gebaseerd op vermoedens, (levensbeschouwelijke) overtuiging of persoonlijke waardeoordelen.
Bijvoorbeeld -Ik ga met de trein naar mijn werk, want dat vind ik gezelliger dan met de auto (waarderend).

Slide 2 - Tekstslide

5. Een tekst met een mening is...
A
objectief
B
niet objectief

Slide 3 - Quizvraag

Een tekst waarin veel verschillende meningen staan....
A
is vaak een instructie
B
is een overtuigende tekst
C
is vaak een beschouwing

Slide 4 - Quizvraag

Tekstdoelen: als er in een tekst een mening staat, dan is het tekstdoel waarschijnlijk...
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 5 - Quizvraag

Als je de mening van de schrijver terugvindt in de tekst is het een..
A
objectieve tekst
B
subjectieve tekst

Slide 6 - Quizvraag

Een tekst met een duidelijke mening van de schrijver ....
A
Betoog
B
Beschouwing

Slide 7 - Quizvraag

Als een tekst een mening bevat , is hij
A
objectief
B
subjectief

Slide 8 - Quizvraag

Objectieve en waarderende argumenten
objectieve argumenten -> kun je controleren of bewijzen. 
Bijvoorbeeld -Ik ga met de trein naar mijn werk, want dan ben ik sneller dan met de auto (objectief).
subjectieve argumenten (waarderende argumenten)->  bevatten vaak een mening, of hebben ondersteuning nodig om waar te zijn. 
Bijvoorbeeld -Ik ga met de trein naar mijn werk, want dat vind ik gezelliger dan met de auto (waarderend).

Slide 9 - Tekstslide

stukje herhaling + voorbeeld

Standpunt: Met een standpunt geef je je mening over iets.
Argumentatie: Om een standpunt hard te maken zal een schrijver komen met een aantal argumenten (= de argumentatie) om je te overtuigen.

   
  

Standpunten herken je aan signaalwoorden als:
ik vind, volgens mij, kortom, alles bij elkaar genomen denk ik dat, dus.
Standpunt en mening vallen nog al eens samen. De stelling is dan zo geformuleerd dat het standpunt (mening van de schrijver) gelijk duidelijk is.
We onderscheiden drie soorten standpunten: positief, negatief en twijfel.

    positief: Als Alain Clark Nederland gaat vertegenwoordigen op het Eurovisie Songfestival (wat de Telegraaf meldde) gaat Nederland hoge ogen gooien.
    negatief: De bijdrage van Nederland aan het Eurovisie Songfestival wordt weer niks want Alain Clark gaat volgens De Telegraaf ons land vertegenwoordigen.
    twijfel: Ik weet nog niet of het wat wordt met de bijdrage van Nederland als Alain Clark ons land (wat de Telegraaf meldde) gaat vertegenwoordigen.

Feitelijke (objectieve) en niet-feitelijke (subjectieve) argumenten
Argumenten zijn feitelijk (objectief) of niet-feitelijk (subjectief).

    Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.
    Voorbeeld: Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.
    Uitleg: Het argument 'want die bioscoop is bij mij om de hoek' is waar of niet waar en behoeft geen ondersteuning.
    Over een niet-feitelijk argument kan je van mening verschillen en moet daarom ondersteund worden.
    Voorbeeld: Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger.
    Uitleg: Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Bekijk het filmpje:

 

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

Voorbeeld

    Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (= argument voor).
    Maar de kans dat je huidkanker krijgt wordt daardoor wel een stuk groter
    (= argument tegen).
    Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (= weerlegging).

Soms herken je argumenten aan signaalwoorden.
Woorden als want, omdat en immers geven aan dat er een argument volgt.

Slide 10 - Tekstslide