Argumenteren les 1 ballonvaart

Lesdoelen
  • Je kent de basisbeginselen van een debat.
  • Je kent verschillende manieren hoe je je standpunt kunt beargumenteren.

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen
  • Je kent de basisbeginselen van een debat.
  • Je kent verschillende manieren hoe je je standpunt kunt beargumenteren.

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Uitleg argumenteren (15 minuten)
Quiz-opdracht (10 minuten) 
Filmpje over argumenten (5 minuten)
De luchtballon (25 minuten)


Slide 2 - Tekstslide

Belangrijke begrippen
In een stelling wordt een uitspraak of bewering over een onderwerp gedaan.
Met een standpunt geef je je mening over die stelling.
Met argumenten onderbouw je je mening.

Slide 3 - Tekstslide

Verschillende argumenten
Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor).

Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (tegenargument).

Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging).

Weerlegging: je laat zien dat een argument zwak of niet waar is. 
Argument tegen de stelling. Je hebt er goed over nagedacht. 

Slide 4 - Tekstslide

Twee argumenten: welke is beter?

1) Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.

2) Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger.


Slide 5 - Tekstslide


1) Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.

2) Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger.
A
Argument 1
B
Argument 2
C
De argumenten zijn even sterk.
D
Ik zie geen verschil.

Slide 6 - Quizvraag

Feitelijke en waarderende argumenten

Een feitelijk argument (objectief) is waar of niet waar. Je hoeft hem niet te onderbouwen.
Voorbeeld: Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Over een waarderend argument (subjectief) kan je van mening verschillen. Daarom moet je uitleggen waaróm je dat vindt. 
Voorbeeld: Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger. Waarom is Luxor prettiger?

 
Feitelijk of waarderend?
Kun je controleren of het argument klopt? 

Slide 7 - Tekstslide

Feitelijk of waarderend?
Ik ga liever niet mee naar Parijs, want er is veel criminaliteit.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 8 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend:
Ik wil graag naar Parijs, want ik vind het de mooiste stad van Europa.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 9 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend:
Alcohol in het verkeer moet helemaal verboden worden. Er gebeuren immers veel ongelukken.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 10 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend:
Mobieltjes in de klas moeten verboden worden. Ze zijn irritant.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 11 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend?
Ik denk dat ik de toets heb gehaald, want ik heb mijn best gedaan.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 12 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend?
Ik ben een goede student, want ik haal alleen maar voldoendes en ben altijd op tijd.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Video

De luchtballon 

Slide 15 - Tekstslide

Ronde 1: red jezelf!

Elke ballonvaarder moet in een speech van 30 sec. aangeven waarom hij/ zij beslist in de ballon moet blijven zitten.

De klas mag bepalen wie er blijft!

Tip: Richt je niet op je medestanders, maar op het publiek. Vertel wat zíj eraan hebben als jij mag blijven.

timer
1:00

Slide 16 - Tekstslide





Stemmen

Slide 17 - Tekstslide

Wie moet in de luchtballon blijven?
A
Student 1
B
Student 2
C
Student 3
D
Student 4

Slide 18 - Quizvraag

Ronde 2: red jezelf opnieuw!
Elke ballonvaarder moet dit keer een speech houden over waarom de andere twee beslist niet in de ballon mogen blijven zitten. 

Waarom zijn de anderen wel misbaar?

Er kan maar één iemand blijven.

Slide 19 - Tekstslide





Stemmen

Slide 20 - Tekstslide

Wie moet in de luchtballon blijven?
A
Student 1
B
Student 2
C
Student 3

Slide 21 - Quizvraag

Nabespreken
Wat waren goede argumenten? 

Slide 22 - Tekstslide