Je kunt de fase-veranderingen van een stof benoemen.
Je kunt uitleggen wat iedere fase-verandering betekent.
Slide 5 - Tekstslide
Paragraaf 2.2
Eigenschappen van stoffen
Lezen:
Veranderen van fase
(blz. 69)
Slide 6 - Tekstslide
blz. 63
Slide 7 - Tekstslide
blz. 69
Slide 8 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt de verschillende fasen van water benoemen.
Slide 9 - Tekstslide
vast, vloeibaar en gas
water komt in 3 fasen voor
Kent elke stof 3 fasen?
Bij welke temperatuur verandert water van fase?
bij welke temperatuur verandert ijzer van fase (wordt het vloeibaar)?
1538 graden
Slide 10 - Tekstslide
veranderen van fase
welke fase herken jij?
Slide 11 - Tekstslide
Tabel met smeltpunt, stolpunt en kookpunt
Slide 12 - Tekstslide
Stof-eigenschappen
Het smelpunt
Het kookpunt
Het stolpunt
Bij welke temperatuur gaat water koken?
Bij welke temperatuur smelt soldeertin?
Bij welke temperatuur stolt een kaars?
rond 180 graden
ongeveer 55 graden
Slide 13 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt uitleggen wat de dichtheid van een stof is en in welke eenheid dichtheid uitgedrukt wordt.
Je kunt aan de hand van dichtheid van stoffen uitleggen waarom een stof zinkt, zweeft of drijft.
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Dichtheid van een stof
Het volume van elk blokje is 1 kubieke centimeter
Waarom zijn niet alle blokjes even zwaar?
Slide 16 - Tekstslide
tabel met dichtheid van een aantal stoffen
We gaan meestal vergelijken met dichtheid van water!
Slide 17 - Tekstslide
Zinken, en drijven zweven
Waarom zinkt een schip van ijzer niet?
Slide 18 - Tekstslide
Aan de slag!
Basis:
opdr. 27 t/m 47 (blz. 72, 73 & 76)
rood = Iedereen is stil
oranje = Je mag de docent een vraag stellen
groen = Je mag met elkaar fluisterend
overleggen
Uitleg kader
Slide 19 - Tekstslide
Zuivere stof
Soms is een stof in huis een zuivere stof.
Voorbeelden: suiker en zout
Slide 20 - Tekstslide
Mengsel
De meeste stoffen die je thuis tegenkomt, zijn mengsels.
Een mengsel bestaat uit meerdere stoffen.
Slide 21 - Tekstslide
We kennen drie soorten mengsels:
Oplossing
is helder
kan een kleur hebben
bestaat uit oplosmiddel
en opgeloste stof
Suspensie
is troebel
is wit of gekleurd
bestaat uit vloeistof
en vaste stof
Emulsie
is troebel
is kleurloos, wit of gekleurd
bestaat uit vloeistof
en andere vloeistof
Slide 22 - Tekstslide
Schematisch
Je kunt een mengsel scheiden.
Je krijgt dan twee of meer zuivere stoffen.
Slide 23 - Tekstslide
Filtreren:
Op basis van deeltjes grootte.
Grote deeltjes gaan niet door het filtreerpapier, kleine deeltjes wel.
Het RESidu is de RESt.
De vaste stof die in het filter achterblijft.
Het filtrAAT is wat door het filter gAAT.
De vloeistof die niet door het filter wordt tegengehouden.
Slide 24 - Tekstslide
Extraheren:
Betekent "eruit halen".
Je hebt een geschikt oplosmiddel nodig.
Het oplosmiddel is hier water.
Het water "trekt" de smaak uit de droge theeblaadjes.
Slide 25 - Tekstslide
Extraheren schematisch
Slide 26 - Tekstslide
Alcohol als oplosmiddel
Sommige stoffen lossen niet op in water.
Welke?
Voor deze stoffen heb je een ander oplosmiddel nodig. Bijvoorbeeld alcohol.
Slide 27 - Tekstslide
Alcohol als oplosmiddel
Alcohol wordt in allerlei producten als oplosmiddel gebruikt . Voorbeelden zijn parfum, deodorant en bepaalde soorten inkt en lak. Sommige stiften hebben inkt ‘op alcoholbasis’. Als je met zo’n stift schrijft of tekent, verdampt de alcohol en blijven de kleurstoffen achter. Je kunt de alcohol dan goed ruiken.