In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
5.8 Spelling deel 1
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
Je leert het schema werkwoordspelling gebruiken;
je leert Engelse werkwoorden spellen.
Slide 2 - Tekstslide
Werkwoorden vervoegen.
Plaats in elke zin de juiste vorm van het werkwoord verlengen.
1. Club Fit de actie met één week.
2. De actie wordt met één week .
3. tot en met eind dit jaar!
...
...
...
verlengt
verlengd
verlengd
verlengt
Slide 3 - Sleepvraag
Werkwoorden vervoegen.
Plaats in elke zin de juiste vorm van het werkwoord worden in de tegenwoordige tijd.
1. Met het invullen ik geholpen.
2. je daar niet vreselijk moe van?
3. Dat haast nooit meer gedaan.
...
...
...
word
wordt
word
wordt
Slide 4 - Sleepvraag
schema werkwoordspelling
Wanneer gebruik je een persoonsvorm (tt of vt), een voltooid deelwoord of een heel werkwoord? Kijk op de volgende twee slides of in je B-boek op bladzijde 154. Je kunt de afbeeldingen inzoomen.
Slide 5 - Tekstslide
schema werkwoordspelling - 1
Slide 6 - Tekstslide
schema werkwoordspelling - 2
Slide 7 - Tekstslide
Stel, het werkwoord in een zin is géén pv. Wat kan het dan wel zijn?
Slide 8 - Open vraag
Hoe schrijf je een voltooid deelwoord?
A
-d
B
-t
C
-en
D
-d, -t of -en
Slide 9 - Quizvraag
Bekijk de afbeelding. Twee woorden zijn verkeerd gespeld. Noteer de juiste vorm van het werkwoord.
Slide 10 - Open vraag
Bekijk de afbeelding. Leg uit wat er fout is in "Openingsactie verlengt!" en verbeter de fout.
Slide 11 - Open vraag
Bekijk de afbeelding. Twee woorden zijn verkeerd gespeld. Noteer de juiste vorm van het werkwoord.
Slide 12 - Open vraag
Bekijk de afbeelding. Verbeter de fout.
Slide 13 - Open vraag
Opdracht
Op de volgende zes slides vind je steeds een zin. Lees de zin nauwkeurig, zodat je weet welke vorm van het werkwoord je moet invullen. Het kan tegenwoordige of verleden tijd zijn, maar ook een voltooid deelwoord.
Slide 14 - Tekstslide
Op dat kruispunt (gebeuren) ... vaak een ongeluk.
A
gebeurt
B
gebeurd
Slide 15 - Quizvraag
Die maaltijd was echt heerlijk (bereiden) ... .
A
bereidt
B
bereid
Slide 16 - Quizvraag
Pas op, die deur is net (schilderen) ... .
Slide 17 - Open vraag
De twee boerderijen (branden) ... gisteren tot de grond toe af.
A
brandden
B
branden
Slide 18 - Quizvraag
Heb jij zijn mailtje al (beantwoorden) ... ?
Slide 19 - Open vraag
Het is nog maar net (gebeuren) ... .
Slide 20 - Open vraag
Engelse werkwoorden
In de Nederlandse taal gebruiken we vaak Engelse werkwoorden.
Wie downloadt er nou nog? Lekker streamen!
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Engelse werkwoorden
Soms schrijf je twee medeklinkers, om duidelijk te maken dat een woord op z'n Engels uitgesproken wordt.
paintballen - ik paintball - hij paintballt
passen - ik pass - hij passt
grillen - ik gril - hij grilt
stressen - ik stres - hij strest
Slide 23 - Tekstslide
Waar of niet waar? Leenwoorden komen altijd uit het Engels.
A
waar
B
niet waar
Slide 24 - Quizvraag
Waar of niet waar? Woorden uit een andere taal die wij gebruiken, noem je leenwoorden.
A
waar
B
niet waar
Slide 25 - Quizvraag
Waar of niet waar?
Je gebruikt de Nederlandse spellingregels voor het schrijven van werkwoorden uit het Engels.
A
waar
B
niet waar
Slide 26 - Quizvraag
Hij heeft gisteren ....
A
chatte
B
gechat
C
chat
D
chatten
Slide 27 - Quizvraag
Ik at erg ongezond, ik ... de hele dag
A
snackde
B
gesnackt
C
snack
D
snackte
Slide 28 - Quizvraag
Noteer de juiste vorm van het werkwoord:
Ik ... (crossen) gisteren door het bos.
Slide 29 - Open vraag
Maak nu 7b (schema) en 8 op bladzijde 157 van je B-boek.