Stijlfiguren woe 26

Stijlfiguren
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Stijlfiguren

Slide 1 - Tekstslide

herhaling =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker gezegd, maar telkens net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een opsomming?
A
Dat betekent dat er een som staat in de tekst.
B
Als er in een zin of tekst een opsomming wordt gemaakt van iets.
C
Dat betekent dat er iets wiskundigs wordt besproken in de tekst.
D
Als er een eind wordt gemaakt aan een verhaal.

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn tegenstellingen?
A
Woorden die het tegenovergestelde betekenen
B
Woorden die hetzelfde betekenen

Slide 4 - Quizvraag

overdrijving =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker gezegd, maar telkens net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.

Slide 5 - Quizvraag

Stijlfiguur?
A
Opsomming
B
herhaling
C
tegenstelling

Slide 6 - Quizvraag

Herhaling, tegenstelling of opsomming?
'Drommels, drommels en nog eens drommels!'
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 7 - Quizvraag

Herhaling, tegenstelling of opsomming?
'In de stille kamer was er erg veel herrie in haar hoofd.'
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 8 - Quizvraag

Herhaling, tegenstelling of opsomming?
'Hij voelde zich goed. Nee, hij voelde zich geweldig, fantastisch zelfs!'
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 9 - Quizvraag

Herhaling, tegenstelling of opsomming?
'Het regent, maar toch word ik niet nat.'
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 10 - Quizvraag

Herhaling, tegenstelling of opsomming?
'Dat is leuk gedaan, heel leuk.'
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een opsomming?
A
Voordat ik naar school ga, eet ik een boterham.
B
En daarom ga ik naar school.
C
Ik leer Nederlands en Wiskunde en ook Engels.
D
Vroeger lette ik nooit op in de les.

Slide 12 - Quizvraag

Tegenstelling
A
eerst, dan, daarna, toen, vroeger, voordat, ten slotte
B
zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, ter illustratie, u kent het wel, ter verduidelijking
C
daarbij komt, vooral ook, omdat
D
maar, echter, niettemin, toch, desondanks, daarentegen, hoewel, toch, tenzij

Slide 13 - Quizvraag

Tegenstelling
A
Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
B
Als ik naar school ga moet ik eerst met de metro naar Zuid, dan met de bus naar Hoofddorp en dan nog een stukje fietsen.
C
Om te beginnen vind ik dit boek erg vervelend om te lezen. Verder zou ik graag een ander thema willen kiezen.
D
Mijn moeder maakt graag Italiaanse gerechten zoals pasta en pizza.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een tegenstelling?
A
Langzaam en snel
B
Lief en schattig
C
Mooi en meisje

Slide 15 - Quizvraag

overdrijven
A
iets mooier maken dan het is
B
kunnen drijven
C
ergens overheen varen

Slide 16 - Quizvraag