9.4 stijlfiguren

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

9.4 stijlfiguren

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel

Stijlfiguren:
Je weet dat schrijvers stijlfiguren gebruiken om hun tekst bijzonder te maken en kunt deze stijlfiguren ook benoemen.


Slide 3 - Tekstslide



Stijlfiguren
Verschillende soorten stijlfiguren:
  • Herhaling
  • Opsomming
  • Tegenstelling
  • Overdrijving
  • Ironie
  • Sarcasme

Slide 4 - Tekstslide

Stijlfiguren -  
  1. repetitio = herhaling

  2. enumeratio = opsomming
    3. opsomming in drieën
    4. drieslag = vaste combinatie in drieën
    5. climax = steeds sterker wordende opsomming
    6. omgekeerde climax = steeds zwakker wordende opsomming

Slide 5 - Tekstslide

Stijlfiguur: tegenstelling
Twee termen worden gebruikt in een zin die precies het tegenovergestelde van elkaar betekenen 

''In de stille kamer knettert zij van de woede''

''Het gaat goed, maar gaat het fout dan gaat het goed fout''

Slide 6 - Tekstslide

Stijlfiguren: Overdrijving
(hyperbool)
Bij een overdrijving wordt iets op een overdreven manier uitgedrukt.
Een overdrijving wordt ook wel een hyperbool genoemd.

'Hij heeft dat al 10.000 keer gezegd.'

Slide 7 - Tekstslide

Stijlfiguur ironie
ironie: de schrijver gebruikt dit om duidelijk te maken dat je de uitspraak niet al te serieus moet opvatten. HIj bedoelt vaak het tegenovergestelde. Soms kun je dit herkennen aan het gebruik van leestekens  (drie puntjes, vraag-of uitroepteken of aanhalingstekens)

(voorbeeld: het is een 'geslaagd' feest)

Slide 8 - Tekstslide

Stijlfiguur sarcasme
Bijtende spot: bedoeld om te kwetsen.


Voorbeeld: 

Docent tegen leerlingen die niets doen in de klas: "Ga vooral zo door, dan haal je je toets wel." 

Slide 9 - Tekstslide

Stijlfiguur?
A
Opsomming
B
ironie
C
tegenstelling
D
sarcasme

Slide 10 - Quizvraag

Herhaling, tegenstelling of opsomming?
'Drommels, drommels en nog eens drommels!'
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 11 - Quizvraag

Herhaling, tegenstelling of opsomming?
'In de stille kamer was er erg veel herrie in haar hoofd.'
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 12 - Quizvraag

Herhaling, tegenstelling of opsomming?
'Hij voelde zich goed. Nee, hij voelde zich geweldig, fantastisch zelfs!'
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 13 - Quizvraag

Herhaling, tegenstelling of opsomming?
'Het regent, maar toch word ik niet nat.'
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 14 - Quizvraag

Herhaling, tegenstelling of opsomming?
'Dat is leuk gedaan, heel leuk.'
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide