H3 Formuleren - foute verwijswoorden

H3 Formuleren 

Fouten met verwijswoorden
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H3 Formuleren 

Fouten met verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

H1 Formuleren: zinnen correct begrenzen
H2 Formuleren: foutieve samentrekkingen
- Je weet wat verwijswoorden zijn
- Je kan fouten met verwijswoorden herkennen
- Je kan fouten met verwijswoorden verbeteren.
Het begrip verwijswoorden.
Fouten met verwijswoorden: voorbeelden met uitleg.
Nederlands H3 Formuleren, blz. 96-97
Startopdracht.
Opdracht 1-2-3-4

Hoe ging het? 

Slide 2 - Tekstslide

videofragment
4.05 minuut
Maak aantekeningen, want we slaan de theorie in het lesboek nu over!

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'boek'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 5 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'leerling'?
A
dat, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
deze, die

Slide 6 - Quizvraag

In welke zin is het verwijswoord onjuist?
A
Hij noemde het aantal personen dat corona heeft.
B
Dat was mooi voor wie voor Ajax is.
C
Dat is wat je moet doen.
D
Hij las een boek wat hij van zijn oma kreeg.

Slide 7 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'de verloting'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 8 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 9 - Quizvraag

Het verwijswoord 'hun' is in een zin altijd meewerkend voorwerp.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'vogel'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 11 - Quizvraag

Het, dit en dat zijn verwijswoorden.
Ze verwijzen naar:
A
de-woord enkelvoud
B
het-woord enkelvoud
C
woorden in het meervoud
D
een hele zin of een deel van een zin

Slide 12 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'auto'?
A
dat, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
deze, die

Slide 13 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'volk'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 14 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij de-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 15 - Quizvraag

Ik kan nu fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren.
A
Ja, dat lukt me prima.
B
Ik vind het nog wel lastig, dus ik moet nog meer oefenen.
C
Nee, ik snap het echt nog niet.

Slide 16 - Quizvraag

De fouten opgesomd:
- iemand weet niet of het de-woord, waarnaast hij verwijst, mannelijk of vrouwelijk is.
- iemand kent niet alle regels die er bestaan voor verwijswoorden.
(zie theorie blz. 96)

Slide 17 - Tekstslide

Maken
Startopdracht.
Opdracht 1-2-3-4

Blz. 96-97

Slide 18 - Tekstslide