Opdr. fouten met verwijswoorden blz 97

Opdr. fouten met verwijswoorden blz 97
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Opdr. fouten met verwijswoorden blz 97

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht 1 - blz. 97

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 1 - blz. 97
  1. De bibliotheek organiseert vaak leuke activiteiten voor zijn leden.
  2. Een hond is voor veel mensen een kameraad met wie ze een hechte band opbouwen.
  3. Het boek Max Havelaar, wat meer dan 150 jaar geleden voor het eerst gedrukt werd, is nog steeds actueel.
  4. Nederland stond vroeger bekend om haar handelsgeest.
  5. Uiteindelijk vond mijn broertje in het buurmeisje de tennispartner waarnaar hij al die jaren op zoek was geweest.

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 2 - blz. 97

Slide 4 - Tekstslide

1. Heb je iets gehoord van datgene wat ik net vertelde?
--> wat
A
Goed
B
Fout

Slide 5 - Quizvraag

2. Bomenliefhebbers streden jarenlang voor het behoud van de troeteleik bij Ulvenhout, maar volgens Rijkswaterstaat moest zij toch gekapt worden. --> zij
A
Goed
B
Fout

Slide 6 - Quizvraag

3. Van onze leraar Duits mag iedereen zelf degene kiezen waarnaast hij wil zitten in het lokaal.
--> waarnaast
A
Goed
B
Fout

Slide 7 - Quizvraag

4. Mensen wie Johan Cruijff niet begrepen, deden waarschijnlijk geen moeite echt naar hem te luisteren.
--> wie
A
Goed
B
Fout

Slide 8 - Quizvraag

5. In de middeleeuwen liet men kinderen bier drinken, omdat water gevaarlijk voor hun kon zijn.
--> hun
A
Goed
B
Fout

Slide 9 - Quizvraag

Opdracht 3 - blz. 97

Slide 10 - Tekstslide

1. Ons stadsbestuur liet tijdens een persconferentie weten dat ... zich genoodzaakt zag de parkeertarieven te verhogen.

A
hij
B
zij
C
het
D
die

Slide 11 - Quizvraag

2. De muur van de schuur van de buren ... mijn broertje met een racket dag in dag uit tennisballen sloeg, vertoonde grote scheuren.
A
waartegen
B
tegen wie
C
die
D
waar

Slide 12 - Quizvraag

3. Merle mocht van haar ouders niet met haar vriendinnen op vakantie, ... ze erg jammer vond.
A
dat
B
wat
C
die
D
deze

Slide 13 - Quizvraag

4. De historische vereniging van ons dorp organiseert vaak interessante lezingen voor ... leden.
A
haar
B
zijn
C
hun
D
hen

Slide 14 - Quizvraag

5. Het spannendste boek ... Roos ooit gelezen heeft, is Boy 7 van Mirjam Mous.
A
wat
B
dat
C
die
D
deze

Slide 15 - Quizvraag

Opdracht 4 - blz. 97

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 4 - blz. 97
a. De burgemeester was trots op de politie omdat ze talloze inbraken hadden opgelost.
b. Als het gaat om sociaal media, zijn ouders altijd bezorgd dat dat je leven overneemt.
c. Tachtig procent van de werkende Nederlanders heeft een eigen auto en gaan het liefst met de auto naar het werk.
d. Hoewel er op school vaak wordt gewaarschuwd voor de gevaren van drugs, zijn er nog steeds jongeren die dat nemen. 

Slide 17 - Tekstslide

VERWIJZEN
GRAMMATICA H3 - BLZ. 92

Slide 18 - Tekstslide

Het en zijn verwijzen naar
A
mannelijke woorden
B
vrouwelijke woorden
C
onzijdige woorden
D
tweezijdige woorden

Slide 19 - Quizvraag

'Die' en 'deze' verwijzen naar;
A
onzijdige woorden
B
verkleinwoorden
C
mannelijke en vrouwelijke woorden
D
alleen mannelijke woorden

Slide 20 - Quizvraag

De woorden 'met wie', 'aan wie' en 'door wie' verwijzen naar...
A
dingen
B
personen

Slide 21 - Quizvraag

Verwijswoorden verwijzen...
A
naar iets wat eerder in de tekst genoemd is
B
naar iets wat later in de tekst genoemd wordt

Slide 22 - Quizvraag

Een verwijswoord kan verwijzen naar:
A
één woord
B
een paar woorden
C
antwoord A, B en D zijn goed
D
een hele zin

Slide 23 - Quizvraag

'Deze' en 'die' verwijzen naar...
A
De-woorden
B
Het-woorden

Slide 24 - Quizvraag

'Dit' en 'dat' verwijzen naar...
A
De-woorden
B
Het-woorden

Slide 25 - Quizvraag

Deze en dit verwijzen naar iets
A
wat veraf is
B
wat dichtbij is

Slide 26 - Quizvraag

Die en dat verwijzen naar iets wat
A
veraf is
B
dichtbij is

Slide 27 - Quizvraag

De verwijswoorden: "zij/ze, hun"
verwijzen naar....
A
1 persoon of ding
B
meerdere personen of dingen

Slide 28 - Quizvraag

De volgende vragen:
Geef aan of het gegeven woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is.

Slide 29 - Tekstslide

beleid
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 30 - Quizvraag

bok
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 31 - Quizvraag

feest
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 32 - Quizvraag

hypotheek
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 33 - Quizvraag

koe
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 34 - Quizvraag

muziek
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 35 - Quizvraag

prestatie
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 36 - Quizvraag

steward
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 37 - Quizvraag

studente
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 38 - Quizvraag

team
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 39 - Quizvraag

beleid
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 40 - Quizvraag

De volgende vragen:
Vul de juiste verwijswoorden in. 
Kies uit: hij, hem, zij, ze, haar, het, zijn

Slide 41 - Tekstslide

Omdat de bibliotheek gaat verbouwen, stuurt ... al ... leden een brief.
A
ze, zijn
B
hij, zijn
C
hij, haar
D
ze, haar

Slide 42 - Quizvraag

Volgend jaar mag de bevolking ... stem uitbrengen voor een nieuw parlement.
A
haar
B
zijn
C
hem
D
het

Slide 43 - Quizvraag

Marc laat ... brommer ieder jaar nakijken om ... in topconditie te houden.
A
zijn, haar
B
zijn, hem
C
hem, haar
D
zij, hem

Slide 44 - Quizvraag

Toen dit bedrijf winst ging maken, gaf ... een flinke bonus aan ... werknemers.
A
hij, haar
B
zij, haar
C
het, zijn
D
hij, zijn

Slide 45 - Quizvraag

Als de politie meer vertrouwen wil, moet ... allochtone dienders aannemen.
A
ze
B
hij
C
zijn
D
haar

Slide 46 - Quizvraag