1. Lees de volgende tekst langzaam voor. De leerlingen zien dus alleen de afbeeldingen van de vorige dia op het bord.
Sam en Mina gaan boodschappen doen. Ze gaan naar de supermarkt. Ze nemen een tas mee. Ze pakken een kar. Wat kopen ze? Vis, vlees, brood, bananen, appels, kool, ui, tomaten en kaas. Ze betalen bij de kassa. Ze betalen 22 euro bij de kassa. Ze krijgen een bon. Dan doen ze de boodschappen in de tas. Ze gaan weer naar huis.
2. Lees de tekst nog een keer voor.
3. Vraag aan de leerlingen:
- Waar doen ze boodschappen? In de supermarkt of op de markt?
4. Lees de tekst nog een keer voor.
5. Vraag aan de leerlingen:
- Hoeveel betalen ze? 12 euro of 22 euro?
6. Laat de leerlingen blz. 5 pakken in het werkboek.
7. Lees de tekst nog een keer en laat de leerlingen de basiswoorden in het boek aanwijzen en herhalen.
8. Zeg een van de basiswoorden en laat een van de leerlingen het juiste plaatje aanwijzen op het werkblad en nazeggen. Herhaal dit met een aantal woorden.