- Laat de leerlingen blz. 15 pakken in het werkboek.
1. Stel vragen over de plaatjes, bijvoorbeeld:
- Welke bloes is groot? Zet een kruisje bij de bloes die groot is.
- Welke broek is klein? Zet een kruisje bij de broek die klein is.
- Welke jas is groot? Zet een kruisje bij de jas die groot is.
- Welke rok is groot? Zet een kruisje bij de rok die groot is.
- Welke schoenen zijn klein? Zet een kruisje bij de schoenen die klein zijn.
2. Als je leerlingen hebt die al wat meer aankunnen, dan kun je de vergrotende trap toevoegen. Dus: Welke bloes is groter? Welke bloes is kleiner?