Natuur levert: bomen, weilanden, landbouw, maar ook grondstoffen (ijzer, gas, olie, rubber, metalen, etc.)
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Video
Kun je nu de link leggen tussen
natuur en economische groei
ondernemerschap en economische groei
3D printers met grondstof uit oude producten
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
Slide 9 - Video
Arbeidsproductiviteit (arbeid meer laten renderen)
Arbeidsproductiviteit (apt): hoeveel kan een arbeider maken in 1 jaar.
Apt: neemt dit toe, wat dan?
Totale productie in een land blijft gelijk: apt stijging zorgt voor werkloosheid. In de praktijk zie je dat mensen door machines en robots worden vervangen.
Aantal werkenden blijft gelijk: groei!
Let op: apt kan ook stijgen dankzij werkloosheid
Slide 10 - Tekstslide
Als de apt stijgt dalen loonkosten per eenheid product. Jouw land wordt competitiever!
Slide 11 - Tekstslide
aan de slag
samen: 20.16 en 20.17
zelf (alleen) 20.12.20.14 en 20.15
Slide 12 - Tekstslide
Onderwerp toets
H17, H18, H19 en H20
Slide 13 - Tekstslide
Het schoolexamen
Toets duurt 2 lesuren. Hard doorwerken, misschien is het moeilijk om helemaal af te krijgen (je zult dan moeten kiezen welke opgave je wel of niet doet).
Rekenmachine mee (let op geen grafische rekenmachine)
Potlood, gum, geodriehoek en pen mee.
Woordenboek mag mee!
Slide 14 - Tekstslide
Hoofdstuk 17 (BBP)
Wat is productie? (toevoegen van waarde)
Toegevoegde waarde: omzet min intermediair verbruik
Toegevoegde waarde is de beloning van de productiefactoren.
Toegevoegde waarde is niet hetzelfde als winst. Je kunt ook verlies hebben en waarde toevoegen.
Optelsom TW'e = BBP
Hoe ga je van BBP naar Y (Nationaal inkomen, ofwel NNP/NNI)
BBP per capita, welvaartsmaatstaf.
Informele economie niet in BBP (legaal deel is grijs, illegaal deel is zwart)
Welvaart in enge en ruime zin (incl externe effecten).
Slide 15 - Tekstslide
Hoofdstuk 17 (BBP)
Tips:
figuur 17.7 bestuderen
bereken de tw'e van een onderneming
Invulvraag: Als de productie in een land toeneemt, neemt ook …(1)… van dat land toe.
Voor (1) kies je dan een woord (keuze uit drie woorden)
Slide 16 - Tekstslide
Hoofdstuk 18 (nationale rekeneningen)
Hoe lopen de geldstromen in de economie?
Uitgaven van de een zijn de inkomsten van de ander
Y = C + S + B (inkomen), dit inkomen krijg je van ondernemingen en de overheid (ambtenarensalarissen en niet de uitkeringen ofwel secundair inkomen)
Y = C + I + O + (E-M) (uitgaven of bestedingen)
I bruto = I netto + I verv >> I verv = afschrijvingen
Kringloopschema (figuur 18.10) begrijpen
pagina 71 is belangrijk en figuur 18.5
(S-I) + (B-O) = (E-M) ofwel
(S-I) + (B-O) - (E-M) = 0 ofwel
(S-I) + (B-O) + (M-E) = 0
Slide 17 - Tekstslide
Hoofdstuk 19 (Lorenzcurve, belastingen en belastingsystemen)
Wat is de lorenzcurve? Hoe maak je een lorenzcurve en hoe lees je hem af?
primaire en secundaire inkomstenverdeling
Verschillende belastingstelsels (proportioneel, progressief, degressief).
Let op progressief is niet meer inkomen meer belasting, maar meer inkomen hoe RELATIEF meer belasting. De belastingdruk stijgt als het inkomen stijgt. Degressief is omgekeerde.
Verschil aftrekpost en heffingskorting.
Je moet belasting berekenen van iemand aan de hand van schijven en met aftrekpost of heffingskorting rekening te houden.
aftrekpost verlaagt het belastbaar inkomen (niet 1 op 1 maar aan de hand van de schijftarieven)
heffingskorting verlaagt het te betalen bedrag aan belasting (1 op 1)
Slide 18 - Tekstslide
Hoofdstuk 20
Economische groei: reeel of nominaal
per capita?
Berekenen de economische reeele groei per capita
Groeifactoren
Productiefactoren
APT (arbeidsproductiviteit) en ontwikkeling werkgelegenheid