Kijken en luisteren: open vragen (JJ 9-12 september 2022)

• NT2
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Kijken en luisteren

Informatie geven over een onderwerp

door vragen te  beantwoorden

die beginnen met een vraagwoord:

wie, wat, waar, wanneer, waarom,

hoe, hoeveel, hoelang.

Programma

1)    Luisteren naar de uitleg.

2)    Oefening maken

3)    Terugkijken naar de doelen.

Doel

Je kunt informatie geven over een onderwerp door vragen te beantwoorden die beginnen met een vraagwoord:

wie, wat, waar, wanneer, waarom, 

hoe, hoeveel, hoelang.

​

Doel

Je kunt vertellen wat de oorzaak en de gevolgen zijn van een probleem in de video.

Uitleg

wie wat	de persoon de groep personen het dier - de plant het ding	waarom	de reden de oorzaak
wat	de situatie het probleem	hoe	de manier
waar	de plaats	hoeveel	het aantal
wanneer	het tijdstip	hoelang	de tijdsduur

jeugdjournaal.nl

Waar is dit?

Waar is dit?

Wat is de oorzaak van dit probleem? 

Waarom is dit gebeurd?

Wat is de oorzaak van dit probleem? Waarom is dit gebeurd?

Wat zijn de gevolgen van de vloedgolf, die is ontstaan door de orkaan? Noem twee gevolgen.

Wat zijn de gevolgen van de vloedgolf, die is ontstaan door de orkaan? Noem twee gevolgen.

Vragen?

Heb je nog vragen?

Opdracht

Noem acht vraagwoorden.

Denk hier een halve minuut in stilte over na.

Vertel de vraagwoorden aan de leerling naast je.

Ik kan vraagwoorden noemen.

1. Ik kan één of twee vraagwoorden noemen.
2. Ik kan drie of vier vraagwoorden noemen.
3. Ik kan vijf of zes vraagwoorden noemen.
4. Ik kan zeven of acht vraagwoorden noemen.

Ik kan vertellen wat de oorzaak van het probleem is.

1. Ik kan het een beetje. Ik heb nog hulp nodig.
2. Ik kan het goed.

Ik kan vertellen wat de gevolgen van het probleem zijn.

1. Ik kan het een beetje. Ik heb nog hulp nodig.
2. Ik kan het goed.

Ik kan goede zinnen maken als ik de vragen beantwoord.

1. Ik kan het een beetje. Ik heb nog hulp nodig.
2. Ik kan het goed.

Ik kan een presentatie houden over een onderwerp uit het Jeugdjournaal.

1. Ik kan het een beetje. Ik heb nog hulp nodig.
2. Ik kan het goed.

Ik praat hard genoeg.

1. Ja, ik praat hard genoeg.
2. Nee, ik moet harder praten.

Ik praat rustig.

1. Ja, ik praat rustig.
2. Nee, ik moet langzamer praten.

Ik praat duidelijk.

1. Ja, ik praat duidelijk.
2. Nee, ik moet duidelijker praten.