oefentoets hoofdstuk 4

1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet je kennen en kunnen?    §1 Waarom mensen migreren
Theorie:
• Je kunt voorbeelden geven van migratie van en naar de EU en Nederland.
• Je kunt verschillende groepen migranten beschrijven.
• Je kunt voorbeelden geven van vertrekredenen en vestigingsredenen.
• Je kunt beschrijven hoe de migratie naar en binnen de EU er op dit moment uitziet.
• Je kunt verschillen tussen EU-landen wat betreft migrantengroepen beschrijven en uitleggen.

Begrippen: arbeidsmigrant, asielzoeker, discriminatie, gastarbeider, gezinshereniging, illegaal, kennismigrant, kolonie, mensenrechten, migratie, migratieachtergrond, vertrekreden, vestigingsreden, vluchteling

Slide 2 - Tekstslide

Wat moet je kennen en kunnen?    §2 Gevolgen van migratie
Theorie:
• Je kunt uitleggen hoe het voor migranten in de EU is om een nieuw leven op te bouwen.
• Je kunt gevolgen voor de samenleving beschrijven van de komst van verschillende groepen migranten naar de EU.
• Je kunt arbeidsmigratie binnen de EU beschrijven en voorbeelden geven van de gevolgen hiervan.
• Je kunt uitleggen waarom het voor illegalen in de EU moeilijk is om een leven op te bouwen.
• Je kunt voorbeelden geven van hoe mensen denken over integratie en de gevolgen ervan.
Begrippen:
braindrain, cultuur, integratie, multiculturele samenleving, natuurlijke bevolkingsgroei, segregatie, voorziening 

Slide 3 - Tekstslide

Wat moet je kennen en kunnen? §3 Het migratiebeleid van de EU
Theorie:
• Je kunt het verschil uitleggen tussen een open/zachte en een gesloten/harde grens.
• Je kunt het verschil uitleggen tussen hoe gewenste arbeidsmigranten de EU binnenkomen en hoe vluchtelingen en ongewenste migranten de EU binnenkomen.
• Je kunt beschrijven welke afspraken de EU-landen samen hebben gemaakt over het migratiebeleid.
• Je kunt met een afbeelding van de asielprocedure beschrijven hoe deze werkt voor vluchtelingen en ongewenste migranten.
• Je kunt gevolgen van het migratiebeleid van de EU beschrijven.
Begrippen:
gesloten grens, grens, harde grens, open grens, zachte grens 

Slide 4 - Tekstslide

Wat moet je kennen en kunnen?  §4 Mensen op de vlucht
Theorie:
• Je kunt beschrijven in welke regio’s veel vluchtelingen en ontheemden zijn en waarom dat zo is.
• Je kunt beschrijven waar de vluchtelingen worden opgevangen en uitleggen waarom dat zo is.
• Je kunt uitleggen hoe opvang in de regio een belasting kan zijn voor buurlanden.
• Je kunt een vluchtelingenkamp herkennen op een foto en beschrijven hoe mensen daar leven.

Begrippen:
ontheemde

Slide 5 - Tekstslide

sociale bevolkingsgroei


A
Het verschil in vestigingsoverschot
B
Het verschil in vertrekoverschot.
C
Het verschil tussen sociale en asociale mensen
D
Het verschil tussen immigratie en emigratie.

Slide 6 - Quizvraag

Bij sociale bevolkingsgroei.....
A
is het aantal immigranten groter dan het aantal emigranten
B
is het aantal immigranten kleiner dan het aantal emigranten

Slide 7 - Quizvraag

Welke groep krijgt makkelijk een visum?
A
Vluchtelingen
B
Studenten
C
Kennismigranten
D
Asielzoekers

Slide 8 - Quizvraag

Voor welke groep(en) is het makkelijk om een visum te krijgen in een EU-land?
A
Economische migranten uit Nigeria
B
Kennismigranten uit Japan
C
Studenten uit Zuid-Afrika

Slide 9 - Quizvraag

is een open grens hetzelfde als een harde grens?
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een zachte grens en een harde grens?
A
Een zachte grens betekent dat je moeite moet doen om de grens over te komen
B
Een zachte grens betekent dat je geen moeite hoeft te doen om de grens over te komen
C
Een harde grens betekent dat je moeite moet doen om een grens over te komen
D
Een harde grens betekent dat je geen moeite hoeft te doen om een grens over te komen

Slide 11 - Quizvraag


Wat voor grens is dit?
A
Open grens
B
Gesloten grens
C
Natuurlijke grens
D
Water grens.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is migratie?
A
verhuizen binnen eigen land
B
afscheiding van groepen
C
verhuizen over een bepaalde grens
D
vluchten voor een natuurramp

Slide 13 - Quizvraag

Multiculturele samenleving
A
Veel mensen uit dezelfde cultuur
B
Weinig mensen uit dezelfde cultuur
C
Veel mensen uit verschillende culturen
D
Weinig mensen uit verschillende culturen

Slide 14 - Quizvraag

José komt uit Spanje. Hij woont nu in Amsterdam. Voor Spanjaarden is hij een..
A
immigrant
B
emigrant
C
push-factor
D
vestigingsgebied

Slide 15 - Quizvraag

Wanneer er oorlog is in jouw land is dit een...
A
vertrekfactor
B
vestigingsfactor

Slide 16 - Quizvraag

Natuurramp
A
vertrekfactor
B
vestigingsfactor

Slide 17 - Quizvraag

Wanneer er veel werkgelegenheid is in jouw gebied is dit een ...
A
vertrekfactor
B
vestigingsfactor

Slide 18 - Quizvraag

De reden om ergens te vertrekken is....
A
push factor
B
pull factor

Slide 19 - Quizvraag

Mensen uit Syrië vertrekken naar Turkije vanwege de oorlog. Wat is die oorlog?
A
Een push-factor
B
Een pull-factor
C
Vertrekgebied
D
Emigratie

Slide 20 - Quizvraag

Immigranten uit Indonesië
A
uit de Nederlandse koloniën
B
arbeidsmigranten
C
vluchtelingen uit oorlogsgebied

Slide 21 - Quizvraag

Immigranten uit Suriname
A
uit de Nederlandse koloniën
B
arbeidsmigranten
C
vluchtelingen uit oorlogsgebied

Slide 22 - Quizvraag

Suriname was voor Nederland een vestigingskolonie
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quizvraag

Immigranten uit Marokko
A
uit de Nederlandse koloniën
B
arbeidsmigranten
C
vluchtelingen uit oorlogsgebied

Slide 24 - Quizvraag

I. Kennismigranten hebben vaak een hoge opleiding.
II. Een politieke vluchteling is een migrant.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 25 - Quizvraag

I. De meest illegalen komen naar Nederland als arbeidsmigranten.
II. Kennismigranten uit landen buiten de EU mogen Nederland in als zij een beroep hebben waaraan in Nederland behoefte is.

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Tegenwoordig komen er veel arbeidsmigranten uit...
A
Noord-Europa
B
Oost-Europa
C
Zuid-Europa
D
West-Europa

Slide 27 - Quizvraag

Welke uitspraak over arbeidsmigranten is waar?
A
De eerste arbeidsmigranten kwamen allemaal uit Marokko
B
Veel arbeidsmigranten kwamen uit voormalige koloniën.
C
In de jaren ’60 en ’70 kwamen veel arbeidsmigranten
D
Turkse arbeiders gingen na enkele jaren terug naar hun familie.

Slide 28 - Quizvraag

Arbeidsmigranten binnen de EU
A
Mogen zonder voorwaarden komen
B
Mogen Nederland in, onder voorwaarden
C
Mogen Nederland niet in

Slide 29 - Quizvraag

Kennismigranten van buiten de EU
A
Mogen zonder voorwaarden komen
B
Mogen Nederland in, onder voorwaarden
C
Mogen Nederland niet in

Slide 30 - Quizvraag

Hoe noem je vertrekredenen ook wel?
A
Pull-factoren
B
Push-factoren
C
Verhuis-factoren

Slide 31 - Quizvraag

•Vertrekredenen:

A
armoede en werkloosheid
B
discriminatie en werk
C
godsdienst en veilig leven
D
werk en goede opleidingen

Slide 32 - Quizvraag

vestigingsredenen:
A
armoede en werkloosheid
B
discriminatie en werk
C
godsdienst en veilig leven
D
werkeloosheid en goede opleidingen

Slide 33 - Quizvraag

Arbeidsmigratie kan leiden tot een braindrain. Hoe dan?
A
Goed opgeleide mensen gaan werken in het buitenland
B
Goed opgeleide mensen komen naar jouw land
C
Mensen die ergens anders hebben gestudeerd keren terug.
D
Goed geschoold personeel gaat dáár werken waar het werk is.

Slide 34 - Quizvraag

Integratie of segregratie?
A
Integratie
B
Segregratie

Slide 35 - Quizvraag

Wat is integratie?
A
Goed meedoen in de maatschappij
B
Iemand die geboren is in het buitenland
C
Verschillende bevolkingsgroepen leven apart van elkaar
D
Dat mensen verhuizen naar het buiteland

Slide 36 - Quizvraag

Bij een inburgeringscursus leer je ......
A
de taal
B
meer over de cultuur van NL
C
zowel de taal alsook over de cultuur van NL

Slide 37 - Quizvraag

Wat is inburgeren?
A
Als je in Nederland komt en de taal moet leren en aan de samaleving wennen.
B
Als je als buitelander een korte periode in Nederland blijft
C
Als je je eigen cultuur meeneemt naar Nederland.
D
Als je de grens over gaat.

Slide 38 - Quizvraag

wat is een multiculturele samenleving?
A
dat er mensen uit anderen landen hier wonen
B
dat mensen een ander cultuur hebben
C
dat meerdere culturen in Nederland samenleven
D
dat het Christendom is in Nederland

Slide 39 - Quizvraag

Wat is segregatie?
A
Bevolkingsgroepen leven apart van elkaar
B
Bevolkingsgroepen doen moeilijk mee in de maatschappij
C
Bevolkingsgroepen leven dicht bij elkaar
D
Bevolkingsgroepen zijn werkloos

Slide 40 - Quizvraag

In het verdrag van Schengen staat dat:
A
Asielzoekers worden vehoord door de IND
B
Alle Europeanen overal mogen wonen/werken w
C
Europa vluchtelingen moet opnemen

Slide 41 - Quizvraag

Welke twee landen in Europa nemen relatief gezien de meeste vluchtelingen op?
A
Nederland en Duitsland
B
Nederland en Turkije
C
Engeland en Frankrijk
D
Duitsland en Turkije

Slide 42 - Quizvraag

Amin zegt: ik ben naar nederland gekomen, omdat het in mijn eigen land onveilig is.
Bij welke groep hoort Amin?
A
Immigrant uit een voormalige kolonie
B
arbeidsmigrant uit Oost-Europa
C
Gastarbeiders
D
Vluchteling

Slide 43 - Quizvraag

De EU heeft met Turkije een deal gesloten over de
opvang van de vluchtelingen. Wat houdt de ‘Turkijedeal’
in? (2 antwoorden mogelijk).
A
De vluchtelingen worden 50/50 verdeeld over Turkije en de EU
B
Turkije krijgt geld van de EU, in ruil daarvoor houden ze vluchtelingen tegen
C
Bepaalde vluchtelingen die in Europa zijn, worden teruggestuurd naar Turkije
D
Turkije geeft geld aan de EU, zodat zij de vluchtelingen op kunnen vangen

Slide 44 - Quizvraag

Wiktoria zegt: Mijn vader is naar Nederland gekomen, omdat hij hier meer geld kon verdienen dan in zijn eigen land.
Bij welke groep hoort de vader van Wiktoria?
A
Immigrant uit een voormalige kolonie
B
arbeidsmigrant uit Oost-Europa
C
Gastarbeiders
D
Vluchteling

Slide 45 - Quizvraag

Syrische vluchtelingen komen via de Canarische eilanden naar Europa
A
ja
B
nee

Slide 46 - Quizvraag

Een asielzoeker is iemand die:
A
vlucht in eigen land
B
bescherming aanvraagt in Nederland
C
Vlucht vanwege een natuurramp

Slide 47 - Quizvraag

Hoe verhoudt het begrip vluchteling zich tot het begrip asielzoeker?
A
Alle asielzoekers zijn vluchtelingen.
B
Niet alle vluchtelingen zijn asielzoekers.
C
Als je asielzoeker bent, ben je geen vluchteling
D
Als je vluchteling bent, ben je geen asielzoeker

Slide 48 - Quizvraag

In 2019 kwamen asielzoekers naar de EU. Hoeveel % het het aantal EU burgers is asielzoeker uit 2019?
A
0,08 %
B
0,8%
C
8 %
D
23%

Slide 49 - Quizvraag

Een asielzoeker wordt hier alleen toegelaten als hij:
A
in zijn eigen land geen werk heeft.
B
in zijn eigen land gevaar loopt.
C
voor gezinsvorming naar Nederland komt.
D
voor gezinshereniging in aanmerking komt.

Slide 50 - Quizvraag

Deze mensen hebben noodgedwongen hun land moeten verlaten omdat hun leven er in gevaar was. Ze werden vervolgd omwille van hun ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of hun politieke overtuiging. Ze kunnen niet veilig naar hun land terugkeren.
A
ontheemde
B
migrant
C
asielzoeker
D
vluchteling

Slide 51 - Quizvraag

Wat zijn ontheemden?
A
vluchteling binnen eigen land
B
vluchteling die naar buitenland vlucht
C
mensen zonderhuis
D
vluchteling die met de auto vlucht

Slide 52 - Quizvraag

Immigranten uit Syrië
A
uit de Nederlandse koloniën
B
arbeidsmigranten
C
vluchtelingen uit oorlogsgebied

Slide 53 - Quizvraag

Dit cijfer denk ik voor de toets te gaan halen:
Vul het op deze manier in 6.5 = 65
0100

Slide 54 - Poll

Was alles duidelijk? Is er nog iets waar je graag meer uitleg over hebt?

Slide 55 - Open vraag