Geef aan welke begrippen / omschrijvingen in de tweede kolom horen bij de verschillende marktvormen in de eerste kolom. Je mag elk begrip maar één keer gebruiken.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Opgave 1: Marktvormen
Geef aan welke begrippen / omschrijvingen in de tweede kolom horen bij de verschillende marktvormen in de eerste kolom. Je mag elk begrip maar één keer gebruiken.
Slide 1 - Tekstslide
Uitwerking opgave 1
1) b
2) a
3) c
4) e
5) d
Slide 2 - Tekstslide
Opgave 2: Volkomen concurrentie
Een producent heeft te
maken met het in de
figuur weergegeven verloop
van de marginale kosten (MK),
de gemiddelde variabele
kosten (GVK) en de gemiddelde
totale kosten (GTK).
Slide 3 - Tekstslide
Aanvankelijk heeft deze producent te maken met prijsafzetlijn 1.
Hij streeft naar maximale totale winst.
a) Waaruit blijkt dat deze producent hoeveelheidsaanpasser is?
b) Bij welk aantal eenheden product behaalt de producent maximale totale winst?
c) Bereken de omvang van de maximale totale winst.
grafiek
Slide 4 - Tekstslide
Door toetreding van concurrenten tot de markt daalt de marktprijs. In de nieuwe situatie geldt voor de producent prijsafzetlijn 2.
d) Leg uit dat voor de producent dan alleen kostendekking mogelijk is.
Slide 5 - Tekstslide
Uitwerking opgave 2
a) De verkoopprijs is voor de producent een gegeven; hij kan geen invloed uitoefenen op deze prijs.
b) Voor de prijsafzetlijn geldt: p = MO; er is sprake van maximale totale winst als
MO= MK. Dit is het geval bij 5.000 eenheden product.
d) Als prijsafzetlijn 2 (= de GO-lijn; voor de prijsafzetlijn geldt immers p = MO = GO) de GTK-lijn in zijn laagste punt raakt, is er sprake van kostendekking omdat GO = GTK. (Bij elke andere productieomvang wordt verlies geleden: GTK > GO.)
Slide 7 - Tekstslide
Opgave 3: Monopolie
Hiernaast is de situatie van
een prijszetter getekend.
Slide 8 - Tekstslide
Neem deze grafiek over en geef in de grafiek aan:
a) De prijs waarbij maximale winst behaald wordt. (Noem dit pa)
b) De prijs waarbij winst noch verlies gemaakt wordt. (Noem dit pb)
c) De prijs waarbij de omzet maximaal is. (Noem dit pc)
d) Het break-even-punt.
e) Arceer de maximale winst.
Slide 9 - Tekstslide
Uitwerking opgave 3
Slide 10 - Tekstslide
Opgave 4: Minimumprijs
In de EU is de vraag- en aanbodfunctie van een bepaald landbouwproduct gegeven:
qv = -1,25p + 10
qa = p + 1
q in miljoenen kilo’s en p in euro’s per kilo.
a) Teken deze vraag- en aanbodfunctie in één grafiek.
Slide 11 - Tekstslide
De EU heeft een garantieprijs ingesteld van € 5 per kilo en tevens heft zij invoerrechten op de import van het landbouwproduct.
b) Bereken hoeveel het opkopen van het overschot kost.
c) Arceer het gebied in de grafiek die de waarde van het opkopen weergeeft.
d) Waarom gaat een garantieprijs altijd samen met invoerheffingen?
Slide 12 - Tekstslide
Stel dat de EU de garantieprijs en de importheffingen afschaft.
e) Wie profiteren hier van en wie ondervinden hier nadeel van? Verklaar je antwoord.
Slide 13 - Tekstslide
Uitwerking opgave 4
a)
Slide 14 - Tekstslide
b) qa = 5 + 1 = 6 qv = -1,25 x 5 + 10 = 3,75
overschot is 6 – 3,75 = 2,25 miljoen
€ 5 x 2,25 mln. = € 11,25 miljoen
c) zie grafiek bij a.
d) De garantieprijs ligt hoger dan de wereldmarktprijs. Als er geen invoerheffingen zouden zijn, zouden de aanbieders van buiten de EU hun producten tegen een lagere prijs dan de garantieprijs op de Europese markt kunnen brengen.
Slide 15 - Tekstslide
e) Consumenten in de EU profiteren, omdat de prijs van de producten lager wordt. Belastingbetalers in de EU hoeven niet meer op te draaien voor de kosten van het opkopen, en hebben dus voordeel.
Ook producenten van buiten de EU profiteren, omdat zij hun producten nu goedkoper op de Europese markt kunnen brengen en dus meer kunnen verkopen.
De boeren in de EU ondervinden uiteraard nadeel, omdat ze nu een lagere prijs krijgen voor de producten.
De EU ondervindt nadeel, omdat ze nu invoerrechten misloopt.