Unidad 4

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

We starten in 5 minuten met de les.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
Lesdoelen voor vandaag:
Después de la clase... 
  • R: Je kan de dagen van de week 
  • T1: Je kan de juiste lidwoord gebruiken bij de dagen van de week.
  • R: Kan je het werkwoord ir
  • T1: Het werkwoord ir vervoegen bij de juiste persoonsvorm.
  • T2 Je kan onderscheid in gebruik maken tussen ser, estar en hay.
  • En ir gebruiken.

Mi casa ideal woordenschat
www.mijnwoordenboek.nl

 
J

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Quizlet
Unidad 3 & 4


https://quizlet.com/join/uYYg9EcHv?i=25f9e9&x=1bqt
timer
10:00

Slide 11 - Tekstslide

IR
Je vervoegt het werkwoord ir
(gaan) in de tegenwoordige tijd
voy
vas
va
vamos
vais
van

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag
timer
20:00

Slide 13 - Tekstslide

Lidwoorden in het Spaans--> pagina 72

  • De dagen van de week in het Spaans zijn allemaal mannelijke vorm.
  • Bij enkelvoud gebruik je het lidwoord el.
  • Bij meervoud geb ruik je het lidwoord los.

Bijvoorbeeld:
- Wat doe je op zondag? - ¿Qué haces los domingos?
- ¿Qué día tenemos el examen? - El viernes a las diez.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Sleepvraag

Los adverbios de frecuencias

Tekstboek, pagina 72

  • Yo no voy nunca a correr, pero a veces voy a la piscina.
  • Ah, ¿si? Yo nunca hago deporte.
  • Miguel nunca hace deporte.
  • Miguel no hace deporte nunca.

Slide 17 - Sleepvraag

Slide 18 - Sleepvraag

  • Siempre
  • Todos los días
  • Fines de semana/meses
  • Todas las mañanas/tardes/noches
  • Muchas veces
  • A veces
  • Casi nunca
  • Nunca

Slide 19 - Sleepvraag

Vul de juiste vorm van SER, ESTAR of HAY in:

Yo... triste

A
estoy
B
soy
C
hay
D
estáis

Slide 20 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van SER, ESTAR of HAY in:

Hola chicos, ¿cómo...?
A
sois
B
estáis
C
hay
D
estamos

Slide 21 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van SER, ESTAR of HAY in:

¿Cuántos museos ... en Amsterdam?

A
sois
B
estamos
C
hay
D
eres

Slide 22 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van SER, ESTAR of HAY in:

Mis amigos ... en el cine.

A
son
B
eres
C
hay
D
están

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

HAY O ESTAR
hay
están
está
¿Dónde ____ el hotel?
¿Dónde____ las sillas?
La señora ___  en el parque
En mi ciudad no ___ un parque.
En mi ciudad ____ muchas bicicletas.

Slide 25 - Sleepvraag

Tekst
Hay
Ser
Estar
zijn
er is/ er zijn
zijn/ zich bevinden

Slide 26 - Sleepvraag

Sleep de juiste vorm van 'IR' naar het juiste doel.
Stacy y Fiene _____ (ir) a escuchar música.
Rick y yo______(ir) al cine
¿Tú________ (ir-tú) a casa en coche?
Yo _______ (ir) a la peluquería
¿Lisa y tú _____(ir - vosotros) de vacaciones a Francia?
van
vamos
vas
voy
vais

Slide 27 - Sleepvraag

rellena con la forma correcta del verbo IR
Marta ___ al comedor
Mi hermano y yo _______ al cine
Julio y Pepa ____ a casa
Pablo, ¿ _____ a clase ahora?
Esteban y tú _______ al supermercado
vamos
vas
van
vais
va

Slide 28 - Sleepvraag

ir al bosque
ir a la playa
ir a visitar los abuelos
ir al teatro
ir de compras
hacer deporte

Slide 29 - Sleepvraag

Wat heb je geleerd?

Slide 30 - Woordweb

Dit was de les!
Wat vond je van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll


Einde van de les! Deze les was...
niet leuk
wel aardig
leuk
humor

Slide 32 - Poll