CON GUSTO HS 6 SER - ESTAR - HAY - IR a

Programa
1. Stof toetsweek
2. Herhalen grammatica 
3. Zinnen doornemen

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Programa
1. Stof toetsweek
2. Herhalen grammatica 
3. Zinnen doornemen

Slide 1 - Tekstslide

ser/ estar/ hay

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

hay, ser en estar
Hay: er is, er zijn

estar: zijn - in de betekenis van 'zich bevinden'. Dus wáár iets of iemand zich bevindt.

ser: zijn - in alle andere gevallen

Slide 4 - Tekstslide

Kies tussen hay, estar, ser.
Leg ook uit waarom je voor ser, estar of hay kiest
  1. Mamá ¿dónde ( es/está/ hay) mi móvil?
  2. (es/ está/hay) un bocadillo en la mesa.
  3. (soy/ estoy/ hay) un chico simpático en mi clase.
  4. (son/están /hay) muchas flores en el parque.
  5. Vosotros ( sois/ estáis/ hay ) en Valencia.
  6. Mi casa no ( es/ está/ hay ) muy grande.

Slide 5 - Tekstslide

1. Mañana …………. una fiesta en la casa de Juan.
A
es
B
hay
C
está

Slide 6 - Quizvraag

Hay, ser of estar?
Mi padre ....... en la cocina.
A
hay
B
está
C
es

Slide 7 - Quizvraag

El coche de Diego ……………… blanco.
A
es
B
hay
C
está

Slide 8 - Quizvraag

En la sala de clase …………….. dos sillas.
A
es
B
hay
C
está

Slide 9 - Quizvraag

Sinterklaas ……………. una fiesta típica holandesa.
A
es
B
hay
C
está

Slide 10 - Quizvraag

Hay, ser of estar?
En esta cocina no......microondas (=magnetron).
A
hay
B
está
C
es

Slide 11 - Quizvraag

Las flores ……………… en el jardín.
A
son
B
hay
C
están

Slide 12 - Quizvraag

vul een vorm van hay/ser/estar in:
¿Dónde ........... un hospital por aquí?

Slide 13 - Open vraag

Comenencia, Croes, Van de Ven, Iglesias y de Laat ………………. profesores de español.

Slide 14 - Open vraag

Al lado del centro commercial ……………… el hospital.

Slide 15 - Open vraag

Los nietos (=kleinkinderen) de Juan ………………. en la universidad.

Slide 16 - Open vraag

En el camping …………….. 5 piscinas.

Slide 17 - Open vraag

hay ser of estar
  1. Chupa Chup .................. una marca española.
  2. Mi colegio ...................... en Eindhoven.
  3. ¿................ un cine en Helmond?
  4. No, no ..................... un cine en Helmond.
  5. Amsterdam ............... la capital de Holanda.
  6. ............... muchos estudiantes en la universidad de Amsterdam.
  7. Los chicos .................. en el centro comercial.
  8. Gazpacho ................ un plato (=gerecht) típico de España.

Slide 18 - Tekstslide

antwoorden
  1. Chupa Chup ........es.......... una marca española. 
  2. Mi colegio ..........está............ en Amstelveen. 
  3. ¿......Hay.......... un cine en Uithoorn? 
  4. No, no ..........hay........... un cine en Uithoorn. 
  5. Amsterdam .......es........ la capital de Holanda. 
  6. ........Hay....... muchos estudiantes en la universidad de Amsterdam. 
  7. Los chicos ..........están........ en el centro comercial. 
  8. Gazpacho .........es....... un plato (=gerecht) típico de España.

Slide 19 - Tekstslide

Voorzetsels en plaatsbepaling

Slide 20 - Tekstslide

IR = gaan
(yo)                    VOY
(tú)                     VAS
(él/ella/usted       VA 
(nosotros/as)       VAMOS
(vosotros/as)       VAIS
(ellos/as, ustedes) VAN

Slide 21 - Tekstslide

ir a ...  / ir en ...
gaan naar ..
/ met de ... gaan

Slide 22 - Tekstslide

Yo
Él / ella / usted
Nosotros/-as
Vosotros/-as
Ellos / ellas / ustedes
voy
vas
va
vamos
vais
van

Slide 23 - Sleepvraag

A la
A las
Al
A los
A
Vrouwelijk
Mannelijk
Plaats
instituto
panadería
Centro comercial
escuela
clase
clases
Druten
Holanda
dormitorios
amigas

Slide 24 - Sleepvraag

naar = a (voorzetsel)
Als de plaats vrouwelijk enkelvoud is: a la piscina
Als de plaats vrouwelijk meervoud is: a las piscinas
Als de plaats mannelijk enkelvoud is: al instituto 
(LET OP:  a + el bestaat niet!)
Als de plaats mannelijk meervoud is: a los institutos
Als de plaats een land, of naam van een plek is:
vamos a España  /  voy a Nimega

Slide 25 - Tekstslide

Practicar el verbo IR
Abre la página de verbuga.eu y practica las formas de IR durante 5 minutos. 
timer
10:00

Slide 26 - Tekstslide

¿Vais al instituto mañana?
A
Gaan we morgen naar school?
B
Gaan jullie morgen naar school?
C
Ga je morgen naar school?
D
Gaan jullie vandaag naar school?

Slide 27 - Quizvraag

Vamos a clase de castellano/español
A
Wij gaan naar de Spaanse les
B
Zij gaan naar de Spaanse les
C
Jullie gaan naar de Spaanse les
D
Ik ga naar de Spaanse les

Slide 28 - Quizvraag

¡practicamos!
1. Mañana ___________ al instituto. (ik)
2. ¿Adónde ___________ ? (wij)
3. Mis padres ___________ a trabajar.
4. Siempre ____________ a nadar en la piscina. (jij)
5. Normalmente, Mariana ________ al centro en autobús.
6. ¿__________ a casa? (jullie)

Slide 29 - Tekstslide

Voy a la escuela
A
jij gaat naar school
B
zij gaat naar school
C
ik ga naar school
D
zij gaan naar school

Slide 30 - Quizvraag

Vertaal
1. Ik ga naar de supermarkt.
2. Ga jij naar de les?
3. We gaan naar de docente.
4. Hij gaat naar slaapkamer.

Slide 31 - Tekstslide