HS5, grammatica, HV1Q, 13-04-2021

Welkom!
Wat heb je nodig? Boek, schrift en pen
Waar gaan we mee aan de slag? Grammatica H5
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Wat heb je nodig? Boek, schrift en pen
Waar gaan we mee aan de slag? Grammatica H5

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Huiswerk bespreken (opdracht 6 en 10)
- Uitleg woordsoorten
- Even oefenen
- Aan de slag!

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 6
zin 1 en 4 doen we samen. 
1. Vanwege de overstromingen zijn de meubels naar boven gebracht. 
4. De luchtverkeersleider gaf de piloot op tijd een waarschuwingssignaal.

wwg =
ow =
lv =
mv = 
bwb = 

Slide 3 - Tekstslide

1 wwg: zijn gebracht
 ond: de meubels
 lv: –
 mv: –
 bwb: Vanwege de overstromingen, naar boven
2 wwg: heeft meegegeven
 ond: De muziekleraar
 lv: een nieuw muziekstuk
 mv: mij
 bwb: –
3 wwg: vonden
 ond: de reddingswerkers
 lv: een baby
 mv: –
 bwb: Vanmorgen, onder het puin
4 wwg: gaf
 ond: De luchtverkeersleider
 lv: een waarschuwingssignaal
 mv: de piloot
 bwb: op tijd
5 wwg: probeerde te misleiden
 ond: De dief
 lv: de politie
 mv: –
 bwb: vannacht
6 wwg: konden overhandigen
 ond: de jongeren
 lv: Hoeveel euro
 mv: aan de voorzitter
 bwb: uiteindelijk

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 10

Slide 5 - Tekstslide

Wat weet je nog...
van grammatica woordsoorten?

Slide 6 - Tekstslide

In totaal kennen we:
ww = werkwoorden
znw = PLADIMEDINA (planten, dieren, mensen dingen en namen)
bnw = bijvoeglijke naamwoorden (zegt iets over znw) dat mooie huis
vz = (...de kast of ... het kooitje of ... het feestje) (in, naast, op, tijdens, van, etc)
pers. vnw = verwijzen naar personen. (hij, zij, jij, het, wij, jullie, ik etc). 





Slide 7 - Tekstslide

In totaal kennen we:
ww = werkwoorden

Dit leek natuurlijk de makkelijkste woordsoort, maar... Nederlands zou Nederlands niet zijn als ze ook deze categorie weer kunnen verdelen in twee soorten.

- hulpwerkwoorden
- zelfstandige werkwoorden. 

Slide 8 - Tekstslide

In totaal kennen we:
- hulpwerkwoorden
Hulpwerkwoorden helpen het zelfstandige werkwoord in de zin. Je zou ze eventueel weg kunnen laten. 
- zelfstandige werkwoorden. 
Zelfstandige werkwoorden zijn de belangrijkste werkwoorden in de zin. Je kan ze niet weglaten! 


Zelfstandige werkwoorden staan meestal aan het einde van de zin en zijn (als er een voltooid deelwoord in de zin staat, het voltooid deelwoord in de zin)

Slide 9 - Tekstslide

Kijk maar even mee...
  • Ik heb gisteren gefietst. 
  • Het belangrijkste werkwoord is gefietst.
  • Je zou namelijk ook kunnen zeggen: Ik fietste gisteren. 
  • heb = hww en gefietst = zww
  • Maaike en Mirjam liepen door de stad
  • Er staat maar 1 werkwoord in deze zin (als er maar één werkwoord in de zin staat, is dat het zww)
  • Liepen = zww 


Slide 10 - Tekstslide

Kijk maar even mee...
  • Verzin zelf eens een zin met een hww en een zww. 


Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Opdracht 11, 14 en 15 (blz. 230 t/m 232)
Hoe? Je mag overleggen/samenwerken 
Tijd? Je hebt tot het einde van de les de tijd.
Klaar? Maak opdracht 16 ook

Doel: Je wordt een pro in het herkennen van hulp- en zelfstandige werkwoorden!
timer
15:00

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Aan de slag!
Wat? Opdracht 26, 27 en 28 (blz. 183 t/m 185)
Hoe? Je mag overleggen/samenwerken 
Tijd? 15 minuten de tijd!
Klaar? Je mag verder werken met spelling. 

Doel: Je wordt een pro in samenstellingen en verkleinwoorden :-). Kijk telkens met welke regel je te maken hebt!
timer
15:00

Slide 14 - Tekstslide

Jarenlang heeft hier een ... schuur gestaan.
A
verwoeste
B
verwoesten
C
verwoestte

Slide 15 - Quizvraag

Dit is een ... bordje.
A
plasticen
B
plastic
C
plastice
D
plasgticcen

Slide 16 - Quizvraag

De ... bewoner reageerde op het heftige vuurwerk
A
geschrokken
B
geschrokke

Slide 17 - Quizvraag

Gisteren is Rob naar Den-Helder ...
A
verhuist (pv)
B
verhuist (vdw)
C
verhuisd (pv)
D
verhuisd (vdw)

Slide 18 - Quizvraag

Het ... mij niet dat Emre weer het hoogste cijfer heeft.
A
verbaast (pv)
B
verbaast (vdw)
C
verbaasd (pv)
D
verbaasd (vdw)

Slide 19 - Quizvraag

Het meervoud van bacterie is...
A
bacterieën
B
bacterieen
C
bacteriën
D
bacterien

Slide 20 - Quizvraag

Het meervoud van bacterie is...
A
bacterieën
B
bacterieen
C
bacteriën
D
bacterien

Slide 21 - Quizvraag

Het meervoud van afval is...
A
afvallen
B
afvals
C
afvalleren
D
er is geen mv van afval

Slide 22 - Quizvraag

De antwoorden!
1 Eenmaal onder de douche ontdekte Anish dat de shampoo op was.
2 Het luxe diner was zo lekker, dat Julia bijna vergat te kauwen.
3 In een regenwoud zul je niet zo snel een olifant tegenkomen.
4 Tijdens de pauze gaf de dirigent aan dat de cello niet goed gestemd was.
5 Volgens het concept mogen de verlote prijzen alleen tijdens kantooruren opgehaald worden.
6 De patiënten van de chirurg konden het niet waarderen dat hij ze probeerde te plagen.
7 Op het vliegveld werden de koffers van het circus grondig gecontroleerd door de douane.
8 Ligt je sleutelbos misschien op het toilet in het winkelcentrum?
9 Stiekem was men toch wel nieuwsgierig naar het nieuwe nummer van de gehate zangeres.
10 De caféhouder moest een speciaal vignet aanvragen om een terras te mogen hebben tijdens het festival.

Slide 23 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
maar... Nederlands zou Nederlands niet zijn als ook hier een uitzondering op was. 

Bij 'nieuwe' stoffen, komt er helemaal geen -e- of -en- achter het woord te staan. 
Bijvoorbeeld: plastic bakje, aluminium fiets, polyester boot. 






Slide 24 - Tekstslide

Voltooid deelwoord en bnw
Het voltooid deelwoord
en
Het bijvoeglijk naamwoord
  • Het voltooid deelwoord is een woord dat meestal begint met ge-, be-, ver en in de zin staat met hebben/worden/zijn
  • Het bijvoeglijknaamwoord is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord. 

Slide 25 - Tekstslide

Voltooid deelwoord als bnw
Maar je kan je ze ook combineren. Dan wordt een voltooid deelwoord gebruikt als een bijvoeglijk naamwoord. 
Bijvoorbeeld: de gemiste kans, het afgelopen concert, de gewassen broek, het gebruikte potlood. etc

Je hebt drie opties hoe je dit moet schrijven.
1. Je zet gewoon een -e- achter het voltooid deelwoord
2. Je moet een klinker weglaten
3. Je moet een medeklinker toevoegen. 


Slide 26 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
1. Je voegt een -e- toe.
De brand verwoest alles --> De verwoeste schuur.

2. Je moet een klinker weglaten
De kinderen waren verkleed --> de verklede kinderen

4. Je moet een medeklinker toevoegen
De man is gered --> De geredde man.

5. Voltooid deelwoorden die eindigen op -en- blijven ook zo als bijvoeglijk naamwoord. 
De taart is gebakken --> de gebakken taart. 

Je schrijft een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord altijd zo kort mogelijk!

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? opdracht 26, 27 en 28. (blz. 127 en 128)
Hoe veel tijd? Tot het einde van deze les
Klaar? Mag je iets voor jezelf doen :-) 


Slide 29 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd

Is het een persoonsvorm in de t.t.? 

Ik - schrijf de ik-vorm
hij/zij/jij schrijf de ik-vorm + t
Staat jij achter de persoonsvorm? Schrijf dan de ik-vorm!
Loop jij? 

Verleden tijd

Staat de persoonsvorm in de v.t.?

Gebruik 't kofschip om te bepalen hoe je zwakke werkwoorden schrijft.

Zit de laatste letter van de stam in 't kofschip?
Dan komt er +te(n) achter de ik-vorm
Nee? Dan komt er +de(n) achter de ik-vorm)

Slide 30 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd

Hij ... (vinden) dat altijd zo leuk!

Mijn buurman ... (worden) morgen 50 jaar!



Jack ... (verhuizen) morgen naar Lelystad.


Verleden tijd

Ik ... (praten) regelmatig met Job. 

Sam ... (antwoorden) erg snel op WhatsApp. 

Let op! Bij het voltooid deelwoord gebruik je ook het 't kofschip.

Jack is wel eens vaker ... (verhuizen)




Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 21 en 22 bepreken
blz. 124 


Slide 32 - Tekstslide

Meervoudsvormen
blz. 126 

Kijk je mee? 

Slide 33 - Tekstslide

Wat is het doel van een inleiding?

Slide 34 - Open vraag

Noem één manier die een schrijver kan gebruiken om een tekst in te leiden.

Slide 35 - Open vraag

Noem één manier hoe je een tekst kan afsluiten

Slide 36 - Open vraag

Wat is het doel van een slot in een tekst?

Slide 37 - Open vraag

Op welke plek staat de kernzin meestal in de alinea?

Slide 38 - Open vraag

Welke tekstdoelen kennen we allemaal? Je kan ze los insturen!

Slide 39 - Woordweb

Welke tekstvormen ken je allemaal?

Slide 40 - Woordweb

Welke tekstsoorten ken je? Je kan ze los insturen.

Slide 41 - Woordweb

De hoofdgedachte (blz. 195)
De hoofdgedachte is dat wat de schrijver over het onderwerp wilde vertellen. 

De hoofdgedachte = een samenvatting van het onderwerp + de hoofdzaken, geformuleerd in één zin. 

Hoewel het onderwerp altijd één of een groepje woorden is, is de hoofdgedachte altijd een zin. 


Slide 42 - Tekstslide

Tips om de hoofdgedachte te vinden

1. Schrijf het onderwerp van de tekst op
2. Stel de vraag: Wat vertelt de schrijver over het onderwerp?
3. Bestudeer goed de titel en de inleiding: hierin staat vaak een aanwijzing
4. Vat de hoofdzaken over het onderwerp samen
5. Formuleer de hoofdgedachte in één complete zin
LET OP: de hoofdgedachte is nooit een vraag!

Slide 43 - Tekstslide

2

Slide 44 - Video

00:44
Wat denk jij dat het onderwerp dan zou kunnen zijn?

Slide 45 - Open vraag

01:33
Wat denk jij dat de hoofdgedachte van deze tekst zal zijn?

Slide 46 - Open vraag

Samengevat
  1. De hoofdgedachte is één zin
  2. De hoofdgedachte vat de tekst samen
  3. De hoofdgedachte vind je vaak in de inleiding of titel
  4. De hoofdgedachte is nooit een vraag

Slide 47 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? opdracht 44 blz. 195
Wat lezen? Tekst 6 blz. 196
Hoe veel tijd? Tot het einde van deze les
Klaar? Lees alvast de theorie op blz. 197. Hier gaan we morgen mee bezig!
Ook klaar? Ga aan de slag met een ander vak. 

Slide 48 - Tekstslide