lidwoord: DE, HET, EEN meer zijn er niet!
zelfstandig naamwoord: namen van mensen dieren en dingen
bijvoegelijk naamwoord: zegt iets over het ZNW: de groene deur.
Voorzetsel: doe de proef met de kast: aan de kast, op de kast, in de kast, etc...
persoonlijk voornaamwoord: ik, jij, hij, wij, zij etc...