Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin? Ik geef mijn zak snoep aan jou.
A
Ik
B
geef
C
mijn zak snoep
D
aan jou
Slide 25 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin? De kok kookt een maaltijd voor mij.
A
De kok
B
kookt
C
een maaltijd
D
voor mij
Slide 26 - Quizvraag
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Marjan
had
een mooi gedicht
voor haar opa
geschreven.
Slide 27 - Sleepvraag
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Gisteren
bracht
ze
een goed boek
voor mij
mee.
Slide 28 - Sleepvraag
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
De ober
heeft
de jas
aan de klant
gegeven.
Slide 29 - Sleepvraag
Mijn zus is vervelend. Deze zin heeft een ...
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 30 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in deze zin? Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol bestaat al meer dan vijf jaar.
A
meer dan vijf jaar
B
Het bekende Nederlandse televisieprogramma
C
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John
D
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol
Slide 31 - Quizvraag
Wie heeft mijn scooter gerepareerd? mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 32 - Quizvraag
Opa geeft zijn laatste gebakje weg. opa =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde
Slide 33 - Quizvraag
Gisteren heeft de directeur een lezing gehouden. gisteren =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 34 - Quizvraag
Bijwoordelijke bepaling
- blijft vaak over in een zin, is het laatste zinsdeel;
- lijkt op het lv maar is het niet;
- zegt iets over de PLAATS, TIJD, DE MANIER WAAROP en geeft antwoord op vragen als wanneer, waar, waarmee, hoe, hoeveel, hoe, waarom, waarheen, waardoor.
Hij | fietst | vanmiddag | naar huis |
Slide 35 - Tekstslide
Hij fietste naar het sportveld. De bijwoordelijke bepaling is:
Slide 36 - Open vraag
Wat is de bijwoordelijke bepaling: Met deze auto wil ik rijden.
A
ik
B
wil rijden
C
auto
D
met deze auto
Slide 37 - Quizvraag
Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen die beginnen met: