HH les 21 en 22

Herhaling spelling/grammatica
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling spelling/grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Nakijken les 29 
Uitleg over 'persoonsvorm schrijven' (les 21)
Uitleg over 'meervoudsvormen' (les 22)
Aan het werk!

Slide 2 - Tekstslide

Nakijken
Les 29 opdracht 1 t/m 11

Slide 3 - Tekstslide

Les 21: persoonsvorm 

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm
Der persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
Je vindt de pv door de zin in een andere tijd te zetten
je vindt de pv door een vraagzin te maken. 

Slide 5 - Tekstslide

De persoonsvorm is altijd een persoon, dier of ding.
A
Goed
B
Fout

Slide 6 - Quizvraag

Noteer de persoonsvorm uit de zin: Nina en Sanne lopen op straat.

Slide 7 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm uit de zin: Vaak gamet Dylan met zijn vrienden.

Slide 8 - Open vraag

Persoonsvorm schrijven
Je weet hoe je de persoonsvorm kunt vinden. Maar hoe schrijf je het op de juiste manier?
  • Ik-vorm = 'stam' 
  • jij = stam + t
  • hij/zij/het/u = stam + t
  • wij/jullie/zij = hele werkwoord 



Slide 9 - Tekstslide

Persoonsvorm schrijven
Voorbeeld: 
  • Ik                          loop 
  • jij                          loopt
  • hij/zij/het/u     loopt
  • wij/jullie/zij      lopen



Slide 10 - Tekstslide

Persoonsvorm schrijven
Voorbeeld: 
  • Ik                          word 
  • jij                          wordt
  • hij/zij/het/u     wordt
  • wij/jullie/zij      worden



Slide 11 - Tekstslide

'Ik... (sporten) wekelijks.' Wat is de juiste vorm van het woord 'sporten'.

Slide 12 - Open vraag

'De meester... (doen) dat heel handig.' Wat is de juiste vorm van het woord 'doen'.

Slide 13 - Open vraag

'Owen ... (vermoeden) dat hij een goed cijfer gaat halen.' Wat is de juiste vorm van het woord 'vermoeden'.

Slide 14 - Open vraag

'Syl... (worden) dit weekend 13 jaar.' Wat is de juiste vorm van het woord 'worden'.

Slide 15 - Open vraag

Les 22: meervoudsvormen

Slide 16 - Tekstslide

Meervoudsvormen
Veel zelfstandige naamwoorden schrijf je in meervoud met –n of –en: 
 - kast - kasten / hond - honden

Bij woorden die eindigen op een korte klank (a, o, i, u, e) verdubbelt de laatste letter:   - lus - lussen / tik - tikken

Bij woorden die eindigen op een lange klank (aa, uu, oo, ee) gaat er een klinker af:  - taal - talen / riool - riolen

Slide 17 - Tekstslide

Meervoudsvormen
LET OP: 

Woorden die eindigen op –f                    Meervoud v
Druif - druiven / bedrijf - bedrijven
Woorden die eindigen op –s                   Meervoud z
Huis - huizen / laars - laarzen

Uitzonderingen: mensen, wensen & kaarsen


Slide 18 - Tekstslide

Wat is het meervoud van 'viool'?

Slide 19 - Open vraag

Wat is het meervoud van 'sok'?

Slide 20 - Open vraag

Wat is het meervoud van 'duif'?

Slide 21 - Open vraag

Zelf aan de slag
Wat?
Afmaken les 30, opdracht 1 t/m 11 op blz. 64 en 65
Werk aan werkblad les 21 en 22
Hoe?
Lees de opdrachten en probeer de antwoorden te vinden
Klaar?
Lezen in je leesboek.
Tijd?
25 minuten
Dan:
Kort bespreken wat er gemaakt is. Zijn er vragen? Ben je moeilijkheden tegengekomen?

Slide 22 - Tekstslide