Toetsvoorbereiding B2 spelling/grammatica

Toetsvoorbereiding B2 
Spelling - grammatica
Les 5: hoofdletters
Les 13: leenwoorden
Les 21: korte en lange klanken
Les 29: meervoudsvormen
Les 30: persoonsvorm verleden tijd
Les 6, 14, 22: persoonsvorm tegenwoordige tijd
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Toetsvoorbereiding B2 
Spelling - grammatica
Les 5: hoofdletters
Les 13: leenwoorden
Les 21: korte en lange klanken
Les 29: meervoudsvormen
Les 30: persoonsvorm verleden tijd
Les 6, 14, 22: persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen vandaag?
- Doelen voor deze les
- Herhaling lesstof voor de toets
- Tijd over? Oefenbladen maken!
- Lesafsluiting

Lesdoel: Na deze les weet jij welke lesstof je moet kennen voor de toets en ben jij goed voorbereid daarop!

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
Na deze les kun jij...
- op de juiste plekken hoofdletters toevoegen;
- leenwoorden herkennen;
- korte en lange klanken herkennen;
- de persoonsvorm in de tegenwoordige én in de verleden tijd op de juiste manier schrijven.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 5: hoofdletters
Bedenk eens 3 situaties waarin je hoofdletters moet gebruiken.

En wanneer gebruik je géén hoofdletters?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Typ de zin over en vul op de juiste plek hoofdletters in:
's avonds leest joris het nederlandstalige boek 'blauwe plekken'.

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Les 13: leenwoorden 
Leenwoorden zijn woorden die wij in het Nederlands gebruiken maar uit een andere taal komen, bijvoorbeeld uit het Duits, Frans of Engels. 

Deze woorden volgen niet onze spellingsregels maar we schrijven we zoals ze in hun eigen taal geschreven worden. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noteer minstens drie leenwoorden uit een andere taal:

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het woord 'trottoir' komt uit het...
A
Duits
B
Engels
C
Spaans
D
Frans

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het woord 'überhaupt' komt uit het ...
A
Duits
B
Engels
C
Spaans
D
Italiaans

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het woord 'macho' komt uit het ...
A
Duits
B
Engels
C
Spaans
D
Italiaans

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Les 21: korte en lange klanken
Om te weten hoe je woorden op de juiste manier schrijft, moet je eerst het woord in klankstukken verdelen.

Eindigt het klankstuk op een lange klank?
één klinker eraf! 
ver - groo - ten           vergroten 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 21: korte en lange klanken
Eindigt het woord op een lang klankstuk aa, oo of uu?
één klinker eraf! 
menuu                 menu 
py-jaa-maa              pyjama


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 21: korte en lange klanken
Eindigt het woord op ee, dan blijven er twee!
puree, Noordzee, Trofee.


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 21: korte en lange klanken
Eindigt het klankstuk op een korte klank?
Dan wordt de medeklinker daarna verdubbeld!

ver - pa - ken              verpakken     
co - rect             correct


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is fout gespeld? 'Julie zussen kunnen goed voetballen.'
A
julie
B
zussen
C
voetballen

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is fout gespeld? 'Voorloopig hoef ik die grote beslissing nog niet te maken.'
A
voorloopig
B
grote
C
beslissing

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Heeft het woord 'tennis' een lange of korte klank?
A
Lange klank
B
Korte klank

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Heeft het woord 'hotel' een lange of een korte klank?
A
Lange klank
B
Korte klank

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef eens drie voorbeelden
van meervoudsvomen.

Slide 19 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Les 29: meervoudsvormen
Meervoud op -s of -'s:
Soms wordt er een -s achter een woord geplakt:
  keukens, bezems, telefoons

Bij woorden die eindigen op een klinker, komt er een ' bij: 
oma's, ski's, euro's, menu's

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 29: meervoudsvormen
Meervoud op -n of -en:
Soms wordt er een -n of -en achter een woord geplakt:
paarden, planten, stoelen

Let op! Bij woorden op -f of -s verandert het in -v en -z:
druif  - druiven
laars - laarzen 
3 uitzonderingen: mensen, wensen, kaarsen

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 29: meervoudsvormen
meervoud waarbij de klinker verandert:
stad - steden
schip - schepen
snelheid - snelheden 

Meervoud op -eren:
ei - eieren, kind - kinderen, lam - lammeren

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 29: meervoudsvormen
Meervoud op -iën, -ieën of -eën: 

met de klemtoon op -ie : ieën
melodie - melodieën
idee - ideeën

zonder de klemtoon op - ie: iën
bacterie - bacteriën
olie - oliën



Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 29: meervoudsvormen
Meervoud op - ici, - a:
musicus - musici
museum - muse
centrum - centra

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is fout gespeld? 'De dosen in de keukens zijn voor de kinderen.'
A
dosen
B
keukens
C
kinderen

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van 'glas'?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van 'porie'?

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Les 6, 14, 22: persoonsvorm tegenwoordige tijd.
Op welke twee manieren kun je de persoonsvorm vinden?


En wat was ook alweer het hele werkwoord?


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin? 'Jij haalt een voldoende voor deze toets!'

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Les 6, 14, 22: persoonsvorm tegenwoordige tijd.
Regelmatige werkwoorden volgen de volgende regels:
Ik - vorm: stam 
jij - vorm: stam + t 
hij/zij/het/u: stam + t 
wij - vorm: hele werkwoord

Ik fiets
jij fietst
wij fietsen 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 6, 14, 22: persoonsvorm tegenwoordige tijd.
Onregelmatige werkwoorden volgen die regels niet

We hadden er 6.... Welke waren dat ook alweer?

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke onregelmatige werkwoorden
kennen wij?

Slide 32 - Woordweb

onregelmatige werkwoorden: 
 -hebben
- zijn
- kunnen
- mogen
- willen 
-zullen

Is de volgende zin goed of fout? 'Ik wordt morgen 15 jaar'.
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Britt ... (vermoeden) dat ze een goed cijfer gaat halen.' Typ de juiste vorm van het woord 'vermoeden'.

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Les 30: persoonsvorm verleden tijd
Bij de persoonsvorm in de verleden tijd zet je de volgende stappen: 

1. Hele werkwoord - EN
2. Check de laatste letter: 
            - staat die letter in 't kofschip'? --> te(n) erachter
            - staat die letter niet in 't kofschip'? --? de(n) erachter

Slide 35 - Tekstslide

Hierbij paar werkwoorden op bord voordoen!
Les 30: persoonsvorm verleden tijd
Bij woorden die eindigen op 't' of 'd' komt dat er alsnog bij!

Sporten - en                                                                 Vermoeden - en
sport                                                                                vermoed
sportte                                                                            vermoedde 







Slide 36 - Tekstslide

Hierbij paar werkwoorden op bord voordoen!
lachte of lachde?
A
Lachte
B
lachde

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Luisterte of luisterde?
A
Luisterte
B
Luisterde

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verhuiste of verhuisde?
A
verhuiste
B
verhuisde

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf de juiste vorm van 'starten' (VT): 'De film ... (starten) te vroeg.'

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf de juiste vorm van 'vermoeden' (VT). 'Nora en Juul ... (vermoeden) dat ze te laat kwamen'.

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Doelen bereikt? 
Nu kun jij...
- op de juiste plekken hoofdletters toevoegen;
- leenwoorden herkennen;
- korte en lange klanken herkennen;
- de persoonsvorm in de tegenwoordige én in de verleden tijd op de juiste manier schrijven.

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenblad maken van de les die je nog lastig vindt:
  • Les 5: hoofdletters
  • Les 13: leenwoorden
  • Les 21: korte en lange klanken
  • Les 29: meervoudsvormen
  • Les 30: persoonsvorm verleden tijd
  • Les 6, 14, 22: persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies