VWO 2 - SPELLING - APOSTROF - PERS EN BEZ VNW

Studyflow Spelling S2
S2.1 Spelling divers
S2.2 Meervoud (alle vormen)
S2.3 Aan elkaar of los: basisregels
S2.4 Afbreekregels

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Studyflow Spelling S2
S2.1 Spelling divers
S2.2 Meervoud (alle vormen)
S2.3 Aan elkaar of los: basisregels
S2.4 Afbreekregels

Slide 1 - Tekstslide

S2.1 Spelling divers
Wanneer gebruik je de apostrof?

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de apostrof?
> Bij het meervoud van woorden die eindigen op i, o, u, a, y: agenda's;
> Bij het meervoud van afkortingen en letters: cd's, wc's, drie o's;
> Bij verkleinwoorden van afkortingen en letters: wc'tje, a'tje;
> Bij verkleinwoorden van woorden die eindigen op een y (met een medeklinker ervoor): baby'tje, lolly'tje



Je gebruikt de apostrof ook als er letters zijn weggelaten:



's ochtends 's betekent des ochtends
's avonds 's betekent des avonds
met z'n allen z'n betekent zijn

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de apostrof?
> Je gebruikt de apostrof ook als er letters zijn weggelaten:
's ochtends 's betekent des ochtends
met z'n allen betekent met zijn allen
> LET OP als de apostrof aan het begin van de zin staat, krijgt het eerstvolgende woord een hoofdletter:
's Middags fietst Jaap naar de hockeytraining. 

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de apostrof?
> Je gebruikt de apostrof ook voor een achtervoegsel bij afkortingen:
vwo'er
CDA'er
VVD'er

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de apostrof?
> Als je een bezit uitdrukt met de bezit-s (je zet dan een s achter het woord),
 bij een woord dat eindigt op een a, o, u, i of y. Dit is Theo's boek.

> LET OP! Als het woord eindigt op een hoorbare sisklank (s, z, sj, zj, ts, tz, sh) of een x, schrijf je ' (apostrof) zonder s. Dit is Max' boek.

Slide 6 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de apostrof?
> LET OP! Soms schrijf je een klinker maar hoor je een sisklank, je schrijft dan alleen een apostrof. 
Maurice' rapport verdiende dit schooljaar geen schoonheidsprijs. 

Slide 7 - Tekstslide

Lex' elektrische fiets is gisteren gerepareerd.
Deze zin is:
timer
0:20
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Inéz's moeder komt uit Spanje en haar vader is Nederlands.
Deze zin is:
timer
0:20
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Mamas tas staat nog op tafel.
Deze zin is:

timer
0:20
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Midge's ouders gaan dit jaar niet op vakantie.
Deze zin is:
timer
0:20
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Hoe schrijf je het meervoud van wc?
timer
0:20
A
wcs
B
wc'
C
wc's
D
wces

Slide 12 - Quizvraag

Een kleine lolly noemen we een:
timer
0:20
A
lollietje
B
lolly'tje
C
lolly's
D
lollytje

Slide 13 - Quizvraag

Die PVDA'er wil absoluut niet op de kieslijst.
Deze zin is:
timer
0:20
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

S2.1 Spelling divers
Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.

Slide 15 - Tekstslide

S2.1 Spelling divers
U/uw en me/mijn, wanneer gebruik je wat?

> U is een persoonlijk voornaamwoord.
U moet hier rechtdoor (onderwerp)
Ik heb u gezien in de Dorpsstraat (lijdend voorwerp).
Ik geef u deze fles (meewerkend voorwerp).

Slide 16 - Tekstslide

S2.1 Spelling divers
> Uw is een bezittelijk voornaamwoord, het wordt gevolgd door een bezit.
Ik heb uw auto gezien in de Dorpsstraat.

Slide 17 - Tekstslide

S2.1 Spelling divers
> Ze of zij: persoonlijk voornaamwoord in de functie van onderwerp. Je gebruikt zij als je wilt benadrukken dat zij iets hebben gedaan en niet iemand anders. 
Maar dat werk hebben zij niet gedaan! Dat heb ik gedaan!

Slide 18 - Tekstslide

S2.1 Spelling divers
> LET OP! Ze mag gebruikt worden als lijdend voorwerp (in plaats van hen) of meewerkend voorwerp (in plaats van hun). Je legt er dan niet de nadruk op.
Geef jij je ouders die kaart van mij? Ja, ik geef ze die kaart.


Slide 19 - Tekstslide

S2.1 Spelling divers
> LET OP! Zijn wordt gebruikt als bezittelijk voornaamwoord. Je gebruikt zijn om te benadrukken dat iets zijn eigendom is (en niet dat van een ander) en je gebruikt z'n als je dat niet wilt benadrukken.
Tim is niet thuis, hij is vanochtend met z'n broertjes op stap. gegaan.



Slide 20 - Tekstslide

S2.1 Spelling divers
> Mij en me kunnen gebruikt worden als persoonlijk voornaamwoord (en hebben de functie van lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp).
Nadruk op het woord: mij. Geen nadruk op het woord: me.
Hij geeft me twee euro voor de kermis.



Slide 21 - Tekstslide

S2.1 Spelling divers
> Me is ook een wederkerend voornaamwoord:
Ik vergis me eigenlijk nooit (zich vergissen).
Ik was me elke ochtend (zich wassen).



Slide 22 - Tekstslide

S2.1 Spelling divers
> Je en jou zijn persoonlijke voornaamwoorden (en worden gebruikt als lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp).
Nadruk op het woord: jou. Geen nadruk op het woord: je.
> Je en jouw worden gebruikt als bezittelijk voornaamwoord.

Nadruk op het woord: jouw. Geen nadruk op het woord: je.

Slide 23 - Tekstslide

S2.1 Spelling divers
> Persoonlijke voornaamwoorden
Nadruk op het woord: jou. Geen nadruk op het woord: je.
Ik neem je mee.
> Bezittelijke voornaamwoorden

Nadruk op het woord: jouw. Geen nadruk op het woord: je.
Daar loopt jouw moeder.

Slide 24 - Tekstslide

S2.1 Spelling divers
> Een bezittelijk voornaamwoord (mijn, jouw, zijn, haar, uw, ons/onze, jullie, hun) geeft aan dat iets van iemand is. Je kunt een bezit ook uitdrukken door de bezits-s te gebruiken. Je zet een s achter het woord. 

Je schrijft de s dan aan het woord vast.


Slide 25 - Tekstslide

S2.1 Spelling divers
> Wanneer zet je de bezit-s achter het woord?
De uitspraak van het woord verandert niet als je er een s achter zet. Dit is zo na een medeklinker, een dubbele klinker of een tweeklank. Dit is ook het geval als het woord op een stomme e of een é eindigt.
Je schrijft de s dan aan het woord vast.


Slide 26 - Tekstslide

S2.1 Spelling divers
> Wanneer zet je de bezit-s achter het woord?
Jaspers computer is uitgevallen.
Tims lunch staat in de koelkast.
Dit is Renees fiets.
Dit is Maries zus.

Frans' dochter komt niet naar mijn verjaardag.
Lex' elektrische fiets is gisteren gerepareerd.
Nadesh' vriendinnen hadden een feest voor haar georganiseerd.
Inéz' moeder komt uit Spanje en haar vader is Nederlands.
Utz' familie is afkomstig uit Duitsland.

Lex' elektrische fiets is gisteren gerepareerd.
Nadesh' vriendinnen hadden een feest voor haar georganiseerd.
Inéz' moeder komt uit Spanje en haar vader is Nederlands.
Utz' familie is afkomstig uit Duitsland.
Je schrijft de s dan aan het woord vast.


Slide 27 - Tekstslide

S2.1 Spelling divers
> Wanneer zet je de bezit-s achter het woord?
> LET OP! Na a, o, u, i of y. komt 's:
Mama's tas staat nog op tafel.  
> LET OP! Na een sisklank volgt alleen een apostrof:
Frans' dochter komt niet naar mijn verjaardag.
Lex' elektrische fiets is gisteren gerepareerd.
Nadesh' vriendinnen hadden een feest voor haar georganiseerd.
Inéz' moeder komt uit Spanje en haar vader is Nederlands.
Utz' familie is afkomstig uit Duitsland.

Lex' elektrische fiets is gisteren gerepareerd.
Nadesh' vriendinnen hadden een feest voor haar georganiseerd.
Inéz' moeder komt uit Spanje en haar vader is Nederlands.
Utz' familie is afkomstig uit Duitsland.
Je schrijft de s dan aan het woord vast.


Slide 28 - Tekstslide

Toms kamer is een puinhoop.
Deze zin is:
timer
0:20
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Robert's fiets is kapot.
Deze zin is:

timer
0:20
A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quizvraag

Dit is Sophies nichtje.
Deze zin is:
timer
0:20
A
juist
B
onjuist

Slide 31 - Quizvraag


Ik erger mij enorm aan hem.
Deze zin is:
timer
0:20
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quizvraag

Geef jij je ouders dat cadeau van hem? Ja, ik geef ze dat cadeau.
Deze zin is:
timer
0:20
A
juist
B
onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Kijk eens naar die man die daar loopt, dat is toch je/jouw opa?
Welk woord is goed?
timer
0:20
A
je
B
jouw

Slide 34 - Quizvraag

Oefenen
1) Lees de theorie van Spelling S2.1 (intro + uitleg)
2) Maken Spelling S2.1 
Klaar?
3) Maken S2.2 + S2.3 + S2.4 + Test Jezelf
4) Maken LT2 + F1

Slide 35 - Tekstslide