Aan het einde van deze paragraaf:
- weet je wanneer je een apostrof moet gebruiken;
- begrijp je het verschil tussen u/uw, jou/jouw, zij/zijn en me/mijn;
- kun je door middel van een -s, -'s en een -' iemands bezit aangeven;
- weet je hoe je bijvoeglijke naamwoorden bij de-woorden en het-woorden schrijft;
- weet je wat stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden zijn en hoe je ze schrijft.