2021 Fictie en gedicht 13-1

Bedenk een Loesje!
1 / 18
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bedenk een Loesje!

Slide 1 - Open vraag

Fictie HS 4

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een verteller en een auteur?

Slide 3 - Open vraag

Welke vertelsituaties ken je?

Slide 4 - Woordweb

de ik-vertelsituatie 
Je ziet als lezer alles door de ogen van een ik-figuur. Dat kan een heel subjectief beeld opleveren en onbetrouwbaar zijn. De verteller is duidelijk aanwezig. Je weet als lezer niet meer dan de ik-verteller, je zit als het ware in zijn hoofd. Je leert de ik-persoon heel goed kennen, maar weet niet wat de andere personages denken en voelen.

Voorbeeld: "Misschien had ik hem vaker en harder moeten ondervragen, maar diezelfde avond gebeurde er iets waar ik nog veel minder op was voorbereid.' 

Slide 5 - Tekstslide

De personale vertelsituatie 
Net als bij de ik-vertelsituatie zie je de gebeurtenissen door de ogen van één personage. Het verschil is dat nu de hij of zij-vorm is gebruikt. Je hebt niet het gevoel dat er duidelijk een verteller aanwezig is. Het lijkt alsof het verhaal zichzelf vertelt, maar dat is schijn. Ook hier kan een subjectief en onbetrouwbaar beeld van de gebeurtenissen worden gegeven. Doordat de hij- of zij-vorm wordt gebruikt, ben je je niet zo snel bewust van die subjectiviteit. 


Voorbeeld: 'Plotseling zag ze hem staan. Hij zag er griezelig uit. Hij zat naar haar te gluren, dat wist ze zeker.' 

Slide 6 - Tekstslide

De alwetende vertelsituatie
Er is een verteller die geen personage in het verhaal is, maar wel alles van alle personages weet en in hun hoofd kan kijken. Deze verteller zweeft als het ware boven het verhaal. Hij kent het verleden en de toekomst. Soms vertelt een alwetende verteller op een registrerende, neutrale manier. Hij beschrijft dan vooral wat er te zien en te horen is, als een filmcamera die slechts vastlegt wat er gebeurt. Maar uit sommige opmerkingen kun je toch opmaken dat er een alwetende verteller is. 

Voorbeeld: 'Door een kier van de gordijnen loerde hij even naar buiten. Het was maar een vluchtige blik. Als hij beter had gekeken, had hij de schim aan de overkant van de straat gezien. Op datzelfde moment ging bij zijn vriendin de telefoon over.

Slide 7 - Tekstslide

De meervoudige vertelsituatie 
Je ziet de gebeurtenissen door de ogen van verschillende vertellers. Het ene moment kijk je met het ene personage mee, het volgende moment met het andere, iedere verteller kan zijn eigen subjectieve visie op de gebeurtenissen hebben. Bij een meervoudige vertelsituatie kan gebruik worden gemaakt van de ik-vertelsituatie (er zijn dan meer ik-figuren met wie je meekijkt) of van de personale vertelsituatie (er zijn meer hij- of zij-figuren met wie je meekijkt). 

Er bestaan dus twee vormen: de meervoudige ik-vertelsituatie en de meervoudige personale vertelsituatie. 

Slide 8 - Tekstslide

Stijlfiguren - Tegenstelling, overdrijving, retorische vraag 
Bij een tegenstelling (antithese) worden tegengestelde zaken naast elkaar gezet: arm - rijk, dood - leven. Hoe sterker en aparter de tegenstelling is, hoe krachtiger het effect op de lezer. 

Bij een overdrijving (hyperbool) wordt iets sterker of groter gemaakt dan het in werkelijkheid is: 'Ik erger me dood aan hem." 

Een retorische vraag is geen vraag maar een mededeling in de vorm van een vraag: "Mogen we die agressie op straat toestaan? 

Slide 9 - Tekstslide

Hij zegt dat hij op de mooiste plek van Nederland woont.
A
Pleonasme
B
Tautologie
C
Herhaling
D
Overdrijving

Slide 10 - Quizvraag

We zitten al een eeuwigheid op je te wachten.
A
Tegenstelling
B
Overdrijving
C
Tautologie
D
Pleonasme

Slide 11 - Quizvraag

Jij wilt later toch goed verdienen?
A
Herhaling
B
Tautologie
C
Retorische vraag
D
Pleonasme

Slide 12 - Quizvraag

Hij is altijd en eeuwig te laat.
A
Overdrijving
B
Pleonasme
C
Tautologie
D
Herhaling

Slide 13 - Quizvraag

Die roze frambozen zien er lekker uit.
A
Tegenstelling
B
Overdrijving
C
Herhaling
D
Pleonasme

Slide 14 - Quizvraag

Kun je nu echt geen seconde stilzitten?
A
Overdrijving
B
Tegenstelling
C
Retorische vraag
D
Tautologie

Slide 15 - Quizvraag

Wil je ziek worden?
A
Tautologie
B
Overdrijving
C
Retorische vraag
D
Pleonasme

Slide 16 - Quizvraag

Nu is het nog droog, maar straks krijgen we beslist regen.
A
Herhaling
B
Tegenstelling
C
Pleonasme
D
Tautologie

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide