Ev > 1, elastische vraag, omzet stijgt bij prijsdaling
Ev = 0, volkomen inelastisch, omzet blijft gelijk bij prijsdaling
0 > Ev >1, inelastische vraag, omzet daalt bij prijsdaling
en omgekeerd bij prijsstijging
Primaire goederen: inelastische vraag
Luxe goederen: elastische vraag
Slide 8 - Tekstslide
Kruiselingse prijselasticiteit
Ek = verandering hoeveelheid product A/verandering prijs product B
Ek=
Hierbij is de verandering van de prijs van product B de oorzaak (onder de streep) en de verandering van de gevraagde hoeveelheid van product A het gevolg (boven de streep).
Slide 9 - Tekstslide
Complementair en substitutie
De kruiselingse prijselasticiteit van complementaire goederen is negatief. Als de prijs van koffie duurder wordt, zal de vraag naar suiker en melk dalen.
De kruiselingse prijselasticiteit van substitutiegoederen is positief. Als de prijs van koffie duurder wordt, zal de vraag naar thee stijgen.
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
samenvatting (3 van 3)
Ek van complementaire goederen is negatief
Ek van substitutie goederen is positief
Slide 12 - Tekstslide
Wat is Ev als P wijzigt van 2 euro naar 1,80 euro. Qv = -1,5P + 15
A
-0,30
B
-0,25
C
-0,20
D
-0,15
Slide 13 - Quizvraag
uitwerking
Bij P = 2 geldt dat Qv = 12 (zie vorige vraag).
Als P wordt verlaagd naar 1,80 geldt: -1,5 x 1,80 + 15 = 12,3
Prijsdaling: (1,80 - 2)/2 * 100% = -10%
Afzetstijging: (12,3 - 12)/12 * 100% = +2,5%
Ev = 2,5/-10 =-0,25
Slide 14 - Tekstslide
Is de vraag elastisch of inelastisch? Komt dit doordat suiker een primair of een luxe goed is?
A
inelastisch, primair
B
elastisch, primair
C
inelastisch, luxe
D
elastisch, luxe
Slide 15 - Quizvraag
Bij P = 5 wordt er 600 kilo aardbeien verkocht. P stijgt naar 5,5. Ev = -3.
Hoeveel kilo aardbeien worden er verkocht?
A
520 kilo
B
430 kilo
C
420 kilo
D
410 kilo
Slide 16 - Quizvraag
uitwerking
P stijgt van 5 naar 5,5 euro.
Wijziging P = (5,5 - 5)/5 * 100% = +10%
Ev = -3
Dus
-3 = X/10% dus X = -3 x 10% = -30%
Dus er gaat 30% van de 600 kilo aardbeien af. Dus 0,7 * 600
oftewel Q = 420 kilo.
Slide 17 - Tekstslide
Zelf aan de slag!
Iedereen:
Lezen: paragraaf 2.3 Ek
Maken: de vragen 2.12 tm 2.22
nakijken 2.1 tm 2.11
Versnellers:
Klaar?:
lezen en maken paragraaf 2.4
lezen en maken: paragraaf2.1 vraag naar spijkerbroeken, maken 2.1 tm 2.3
rood = Iedereen is stil
oranje = Je de docent een vraag stellen
groen = Je mag met elkaar fluisterend
overleggen
timer
10:00
Slide 18 - Tekstslide
Lesdoelen
Je kent je begrip kruiselingse elasticiteit
Je kunt de kruiselingse elasticiteit uitrekenen
Je kunt uitleggen waarom iets inelastisch of elastisch reageert
Je kunt uitleggen waarom de kruiselingse eleasticiteit positief of negatief is en welk type goed daarbij hoort
Slide 19 - Tekstslide
Huiswerk:
volgende les:
doornemen paragraaf 2.2 en 2.3
maken opdracht 2.12 tot en met 2.22
leren hoofdstuk 2.1 tm 2.3
Pak je agenda!!
Slide 20 - Tekstslide
Ik snap het verschil tussen verschuiven langs de vraaglijn en verschuiven van de vraaglijn.
😒🙁😐🙂😃
Slide 21 - Poll
Ik begrijp prijselasticiteiten.
😒🙁😐🙂😃
Slide 22 - Poll
Ik begrijp kruiselingse elasticiteiten.
😒🙁😐🙂😃
Slide 23 - Poll
Qvx = aPk + 10 Qvx = de vraag naar product X P = prijs van product K Welke waarde zal 'a' aannemen bij substitutiegoederen?
A
> 0
B
< 0
C
0
D
kun je niet zeggen
Slide 24 - Quizvraag
uitwerking
Bij substitutiegoederen is de richtingscoefficient (de 'a') positief. Als bijvoorbeeld de prijs van Pepsi stijgt zal de vraag naar Coca Cola stijgen. Er is dus een positief verband bij substitutiegoederen.
Slide 25 - Tekstslide
Qvx = 0,5Pk + 10 Wat is de kruiselingse prijselasticiteit bij Pk = 20.
A
0,6
B
0,5
C
0,7
D
0,4
Slide 26 - Quizvraag
uitwerking
Qvx = 0,5Pk + 10
Bij Pk = 20 geldt dat Qvx = 20
Stel: Pk stijgt met 50%. Dan wordt Pk dus 30.
Bij Pk is 30 geldt Qvx = 25
De procentuele verandering van Qvx = 5/20 * 100% = 25%