Vul bij 'CODE INVOEREN' de code die op het bord staat in
Vul bij 'Hoe heet je?' je echte voornaam in
Slide 2 - Tekstslide
Deze les
1. Doelen van deze les
2. Klassikale bespreking
3. Stiltekwartier
4. Toepassing
5. Werken
2 minuten
10 minuten
15 minuten
10 minuten
15 minuten
±
±
±
±
±
6. Afsluiting
5 minuten
Slide 3 - Tekstslide
Deze les
1. Doelen van deze les
2. Klassikale bespreking
3. Stiltekwartier
4. Toepassing
5. Werken
6. Afsluiting
Slide 4 - Tekstslide
Doelen van deze les
Na deze les kun je:
uitleggen wat de inkoopwaarde is.
beschrijven wat brutowinst is en deze berekenen.
voorbeelden geven van bedrijfskosten.
beschrijven nettowinst is en deze berekenen.
Slide 5 - Tekstslide
Deze les
1. Doelen van deze les
2. Klassikale bespreking
3. Stiltekwartier
4. Toepassing
5. Werken
6. Afsluiting
Slide 6 - Tekstslide
Waarvoor staat de afkorting BTW?
A
Belasting toegevoegde waarde
B
Belasting toekomende waarde
C
Bruto toegevoegde waarde
D
Bruto toekomende waarde
Slide 7 - Quizvraag
Welk percentage BTW kennen wij niet in Nederland?
A
21%
B
9%
C
6%
D
0%
Slide 8 - Quizvraag
De consumentenprijs voor een knipbeurt bij de kapper is € 18,50. Het BTW-percentage is 9%. Wat is de verkoopprijs exclusief BTW?
A
€ 16,84
B
€ 20,17
C
€ 15,29
D
€ 16,97
Slide 9 - Quizvraag
De verkoopprijs exclusief BTW voor een auto is € 19.834,71. Het BTW-percentage is 21%. Wat is de consumentenprijs?
A
€ 23.999,99
B
€ 16.392,32
C
€ 24.000,00
D
€ 21.619,83
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de inkoopprijs?
Slide 11 - Open vraag
Inkoopwaarde
Inkoopwaarde = het totale bedrag dat de winkelier betaalt voor de inkoop van producten
Formule: inkoopwaarde = inkoopprijs x afzet
Slide 12 - Tekstslide
Wat is de omzet?
Slide 13 - Open vraag
Brutowinst
Brutowinst = het verschil tussen omzet en inkoopwaarde
Formule: brutowinst = omzet - inkoopwaarde
Slide 14 - Tekstslide
Je verkoopt frikandelbroodjes voor € 1,00 per stuk. In één pauze verkoop je 60 frikandelbroodjes. Deze heb je ingekocht voor € 30,00 totaal. Wat is je brutowinst?
Slide 15 - Open vraag
Bedrijfskosten
Bedrijfskosten = alle kosten om de winkel te laten functioneren
Slide 16 - Tekstslide
Nettowinst
Nettowinst = winst die de winkelier overhoudt als alle kosten zijn betaald
Formule: nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten
Slide 17 - Tekstslide
Je verkoopt frikandelbroodjes voor € 1,00 per stuk. In één pauze verkoop je 60 frikandelbroodjes. Deze heb je ingekocht voor € 30,00 totaal. De overige kosten zijn € 10,00. Wat is je nettowinst?
Slide 18 - Open vraag
Deze les
1. Doelen van deze les
2. Klassikale bespreking
3. Stiltekwartier
4. Toepassing
5. Werken
6. Afsluiting
Slide 19 - Tekstslide
Stiltekwartier
Werk volgens de studiewijzer
timer
15:00
Slide 20 - Tekstslide
Deze les
1. Doelen van deze les
2. Klassikale bespreking
3. Stiltekwartier
4. Toepassing
5. Werken
6. Afsluiting
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Video
Waarom hebben all you can eat restaurants veel zitplekken?
Slide 23 - Open vraag
Welke categorie zie je eerst in een all you can eat restaurant?
A
Hoofdgerechten
B
Nagerechten
C
Dranken
D
Desserts
Slide 24 - Quizvraag
Waarom?
Slide 25 - Open vraag
Wat zijn de drie belangrijkste kostenposten voor all you can eat restaurants?
Slide 26 - Open vraag
Hoe komt het dat all you can eat restaurants toch winst maken?
Slide 27 - Open vraag
Deze les
1. Doelen van deze les
2. Klassikale bespreking
3. Stiltekwartier
4. Toepassing
5. Werken
6. Afsluiting
Slide 28 - Tekstslide
Werken
Werk volgens de studiewijzer
Slide 29 - Tekstslide
Deze les
1. Doelen van deze les
2. Klassikale bespreking
3. Stiltekwartier
4. Toepassing
5. Werken
6. Afsluiting
Slide 30 - Tekstslide
Een winkelier heeft een afzet van 500 stuks. Deze koopt hij in voor € 3,50 per stuk en verkoopt hij voor € 5,50 per stuk. De bedrijfskosten zijn € 800. Bereken de nettowinst van de winkelier.