In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
§5.4 Wat houd je over?
5.4 Wat houd je over?
Slide 1 - Tekstslide
- Herhaling paragraaf 3
- Leerdoelen paragraaf 4 + uitleg + opdrachten
- Aan de slag met opdracht uit boek
- Lesafronding
Slide 2 - Tekstslide
Waarvoor staat de afkorting BTW?
A
Belasting toegevoegde waarde
B
Belasting toekomende waarde
C
Bruto toegevoegde waarde
D
Bruto toekomende waarde
Slide 3 - Quizvraag
De consumentenprijs voor een knipbeurt bij de kapper is € 18,50. Het BTW-percentage is 9%. Wat is de verkoopprijs exclusief BTW?
A
€ 16,84
B
€ 20,17
C
€ 15,29
D
€ 16,97
Slide 4 - Quizvraag
De verkoopprijs exclusief BTW voor een auto is € 19.834,71. Het BTW-percentage is 21%. Wat is de consumentenprijs?
A
€ 23.999,99
B
€ 16.392,32
C
€ 24.000,00
D
€ 21.619,83
Slide 5 - Quizvraag
Wat is de inkoopprijs?
Slide 6 - Open vraag
Doelen van deze les 5.4
Na deze les kun je:
uitleggen wat de inkoopwaarde is.
beschrijven wat brutowinst is en deze berekenen.
voorbeelden geven van bedrijfskosten.
beschrijven nettowinst is en deze berekenen.
Slide 7 - Tekstslide
Leerdoel 1:
Je kunt uitleggen wat inkoopwaarde is.
Slide 8 - Tekstslide
Inkoopwaarde
Inkoopprijs= de prijs per stuk die je betaalt voor 1 product dat je (in)koopt.
Inkoopwaarde= het totaal bedrag aan INKOOP van alle producten die je die dag/periode hebt VERKOCHT.
Slide 9 - Tekstslide
HEMA koopt in: 100 schriften voor € 0,15 per stuk 20 handdoeken voor € 2,- per stuk 100 paar sokken voor € 1,75 per paar Bereken de inkoopwaarde
Slide 10 - Open vraag
Leerdoel 2
Je weet wat brutowinst is en je kan deze berekenen.
Slide 11 - Tekstslide
Brutowinst
Brutowinst= het verschil tussen omzet en inkoopwaarde
Omzet = opbrengst = prijs x aantal verkochte artikelen.
Inkoopwaarde = waarde van alle ingekochte artikelen
Formule: brutowinst = omzet - inkoopwaarde
Omzet
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Slide 12 - Tekstslide
Brutowinst
Inkoopwaarde = € 175,-
Omzet = € 325,-
Wat is de brutowinst?
Omzet - inkoopwaarde = brutowinst
325 - 175 = 150
Brutowinst = € 150,-
Slide 13 - Tekstslide
Inkoopwaarde = € 7 500,- Omzet = € 11 300,- Wat is de brutowinst?
Slide 14 - Open vraag
Je verkoopt frikandelbroodjes voor € 1,00 per stuk. In één pauze verkoop je 60 frikandelbroodjes. Deze heb je ingekocht voor € 30,00 totaal. Wat is je brutowinst?
Slide 15 - Open vraag
Leerdoel 3:
Je kunt voorbeelden geven van bedrijfskosten.
Slide 16 - Tekstslide
Brutowinst is dé winst?
Is brutowinst de het inkomen van de ondernemer?
NEE!!!!!
Naast de kosten van inkoop van spullen, heb je nog meer kosten.
Slide 17 - Tekstslide
Je hebt een HEMA, noem andere kosten naast de inkoopkosten.
Slide 18 - Woordweb
Wat als je alles betaald hebt?
Wanneer je als eigenaar.....
de inkoopkosten hebt betaald,
&
de ander kosten hebt betaald,
....
blijft er hopelijk iets over?
Slide 19 - Tekstslide
Leerdoel 4:
Je weet wat Nettowinst is en kunt deze berekenen.
Slide 20 - Tekstslide
Brutowinst vs. nettowinst
Nettowinst is er als allee kosten betaald zijn.
Omzet
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettowinst / verlies
Slide 21 - Tekstslide
Omzet
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettowinst / verlies
€ 5.000,-
€ 1.500,- -
€ 3.500,-
€ 2.500,- -
€ 1.000,-
Slide 22 - Tekstslide
Omzet = € 50,- Inkoopwaarde = € 5,- Overige kosten zijn € 25,- Bereken de brutowinst en de nettowinst
Slide 23 - Open vraag
Je verkoopt frikandelbroodjes voor € 1,00 per stuk. In één pauze verkoop je 60 frikandelbroodjes. Deze heb je ingekocht voor € 30,00 totaal. De overige kosten zijn € 10,00. Wat is je nettowinst?
Slide 24 - Open vraag
Een winkelier heeft een afzet van 500 stuks. Deze koopt hij in voor € 3,50 per stuk en verkoopt hij voor € 5,50 per stuk. De bedrijfskosten zijn € 800. Bereken de nettowinst van de winkelier.