5.4 Wat houd je over?

5.4 Wat houd je over?
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

5.4 Wat houd je over?

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  1. Herhaling Hoofstuk 5 paragraaf 3
  2. Uitleg hoofdstuk 5 paragraaf 4
  3. Maken opdrachten 5.4
  4. indien nog tijd opdrachten bespreken.
                                                         

Slide 2 - Tekstslide

Doelen van deze les 5.3
Na deze les kun je:

  • uitleggen wat btw is.
  • uitleggen waarom de btw een indirecte belasting is.
  • omschrijven wat de consumentenprijs is en deze berekenen.
  • van de consumentenprijs terugrekenen naar de verkoopprijs exclusief btw.

Slide 3 - Tekstslide

Waarvoor staat de afkorting BTW?
A
Belasting toegevoegde waarde
B
Belasting toekomende waarde
C
Bruto toegevoegde waarde
D
Bruto toekomende waarde

Slide 4 - Quizvraag

De consumentenprijs voor een knipbeurt bij de kapper is € 18,50. Het BTW-percentage is 9%. Wat is de verkoopprijs exclusief BTW?
A
€ 16,84
B
€ 20,17
C
€ 15,29
D
€ 16,97

Slide 5 - Quizvraag

De verkoopprijs exclusief BTW voor een auto is
€ 19.834,71. Het BTW-percentage is 21%. Wat is de consumentenprijs?
A
€ 23.999,99
B
€ 16.392,32
C
€ 24.000,00
D
€ 21.619,83

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de inkoopprijs?

Slide 7 - Open vraag

Doelen van deze les 5.4
Na deze les kun je:
  • uitleggen wat de inkoopwaarde is.
  • beschrijven wat brutowinst is en deze berekenen.
  • voorbeelden geven van bedrijfskosten.
  • beschrijven nettowinst is en deze berekenen.

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoel 1:
Je kunt uitleggen wat inkoopwaarde is.

Slide 9 - Tekstslide

Inkoopwaarde
  • Inkoopwaarde = het totale bedrag dat de winkelier betaalt voor de inkoop van producten
  • Formule: inkoopwaarde = inkoopprijs x afzet

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
Inkoopprijs van 1 rookworst van de HEMA = € 0,45

Inkoopwaarde van de HEMA op 9 februari =
Rookworst = 100 x € 0,45 = € 45,-
Pennen = 50 x € 0,10 = € 5,-
Totale inkoopwaarde = € 50,-

Slide 11 - Tekstslide

HEMA koopt in:
100 schriften voor € 0,15 per stuk
20 handdoeken voor € 2,- per stuk
100 paar sokken voor € 1,75 per paar
Bereken de inkoopwaarde

Slide 12 - Open vraag

Leerdoel 2
Je weet wat brutowinst is en je kan deze berekenen.

Slide 13 - Tekstslide

Brutowinst
  • Brutowinst = het verschil tussen omzet en inkoopwaarde
  • Omzet = opbrengst = prijs x aantal verkochte artikelen.
  • Inkoopwaarde = waarde van alle ingekochte artikelen
  • Formule: brutowinst = omzet - inkoopwaarde

Omzet
Inkoopwaarde -
Brutowinst

Slide 14 - Tekstslide

Brutowinst
Inkoopwaarde = € 175,-
Omzet = € 325,-
Wat is de brutowinst?

Omzet - inkoopwaarde = brutowinst
325 - 175 = 150
Brutowinst = € 150,-

Slide 15 - Tekstslide

Inkoopwaarde = € 7 500,-
Omzet = € 11 300,-
Wat is de brutowinst?

Slide 16 - Open vraag

Je verkoopt frikandelbroodjes voor € 1,00 per stuk. In één pauze verkoop je 60 frikandelbroodjes. Deze heb je ingekocht voor € 30,00 totaal. Wat is je brutowinst?

Slide 17 - Open vraag

Aan de slag
Maak uit paragraaf 5.4 de opdrachten 53 tm 58 (blz 142, 143)
Dit is huiswerk voor morgen

Klaar?
Ga verder met online rekenen (1 tm 13) 
Ook daarmee klaar?
Je mag wat voor jezelf gaan doen

Slide 18 - Tekstslide

Leerdoel 3:
Je kunt voorbeelden geven van bedrijfskosten.

Slide 19 - Tekstslide

Brutowinst is dé winst?
Is brutowinst de het inkomen van de ondernemer?
NEE!!!!!
Naast de kosten van inkoop van spullen, heb je nog meer kosten.

Slide 20 - Tekstslide

Je hebt een HEMA, noem andere kosten naast de inkoopkosten.

Slide 21 - Woordweb

Wat als je alles betaald hebt?
Wanneer je als eigenaar.....
 de inkoopkosten hebt betaald,
&
de ander kosten hebt betaald,
....
blijft er hopelijk iets over?

Slide 22 - Tekstslide

Leerdoel 4:
Je weet wat Nettowinst is en kunt deze berekenen.

Slide 23 - Tekstslide

Brutowinst vs. nettowinst
  • Nettowinst is er als alle kosten betaald zijn.

  • Omzet
  • Inkoopwaarde -
  • Brutowinst
  • Bedrijfskosten -
  • Nettowinst / verlies

Slide 24 - Tekstslide

Omzet 
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettowinst / verlies
€ 5.000,-
€ 1.500,-    -
€ 3.500,-
€ 2.500,-   -
€ 1.000,-

Slide 25 - Tekstslide

Omzet = € 50,- Inkoopwaarde = € 5,-
Overige kosten zijn € 25,-
Bereken de brutowinst en de nettowinst

Slide 26 - Open vraag

Je verkoopt frikandelbroodjes voor € 1,00 per stuk. In één pauze verkoop je 60 frikandelbroodjes. Deze heb je ingekocht voor € 30,00 totaal. De overige kosten zijn € 10,00. Wat is je nettowinst?

Slide 27 - Open vraag

Een winkelier heeft een afzet van 500 stuks. Deze koopt hij in voor € 3,50 per stuk en verkoopt hij voor € 5,50 per stuk. De bedrijfskosten zijn € 800. Bereken de nettowinst van de winkelier.

Slide 28 - Open vraag

Aan de slag
Maak uit paragraaf 5.4 de opdrachten 59 tm 66 (blz 144, 145)
Dit is huiswerk voor morgen

Klaar?
Ga verder met online rekenen 
Ook daarmee klaar?
Je mag wat voor jezelf gaan doen

Slide 29 - Tekstslide