44. Grammatica: stijlfouten 1, 2 en 3

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Leerdoelen
2.  Persoonsvorm + onderwerp
3.  Zinsdelen
4.  Quiz in LessonUp
5.  Stijlfouten!
6.  Opdrachten in Taalblokken
7.  Volgende week


1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Leerdoelen
2.  Persoonsvorm + onderwerp
3.  Zinsdelen
4.  Quiz in LessonUp
5.  Stijlfouten!
6.  Opdrachten in Taalblokken
7.  Volgende week


Slide 1 - Tekstslide

1. LEERDOELEN
Je weet waar je zinsdelen plaatst in een zin
- Je weet waarom je zinsdelen moet plaatsen
Je kunt de persoonsvorm vinden en weet hoe je het onderwerp vindt
Je weet het verschil tussen een tautologie, pleonasme en contaminatie
Je weet hoe je bovenstaande stijlfouten kunt voorkomen




Slide 2 - Tekstslide

2. PERSOONSVORM

Hoe herken je een werkwoord? 
  • doe-woord
  • eindigt in praktisch alle gevallen op -en

Zet de zin in een andere tijd en dat wat verandert van vorm, is de persoonsvorm. Belangrijk, want dat hoort bij werkwoordspelling. 




Slide 3 - Tekstslide

PERSOONSVORM

Wat is een persoonsvorm?
► werkwoordspelling. Het is dus altijd een werkwoord. 

De persoonsvorm of pv heeft invloed op het onderwerp. Daar doet het wat mee. Daarom vind je het onderwerp door 'Wie' of 'Wat' te vragen aan wat je net hebt gevonden: de persoonsvorm.  

Het antwoord op die vraag is namelijk het onderwerp

Slide 4 - Tekstslide

3. ZINSDELEN
Je zet streepjes meteen vóór en meteen na de persoonsvorm. 

Elk streepje markeert een woord dat of woordgroep die vóór de persoonsvorm kan staan. Die eerste, links van de pv, krijg je gratis. Je laat de pv op dezelfde plek staan en schuift een ander woord of woordgroep op de plek vóór de pv. 
Klinkt dat goed? ► Want het resultaat moet telkens een correcte Nederlandse zin zijn.  



Slide 5 - Tekstslide

ZINSDELEN
Er zijn twee manieren van ontleden. Bij deze, de redekundige, benoem je telkens elk zinsdeel 1x. Zo is één zinsdeel (het) onderwerp; één zinsdeel is de persoonsvorm, één zinsdeel het lvw, één het mvw, etc. Je hoeft maar drie te weten/benoemen.

De persoonsvorm is ook onderdeel van het ww. gez. (alle ww's in de zin), daarom benoem je de pv 2x. ► neem de pv dus mee als het werkwoordelijk gez. wordt gevraagd. 





Slide 6 - Tekstslide

3. QUIZ IN LESSONUP

Over zinsdelen

Slide 7 - Tekstslide

Is de onderstaande zin juist verdeeld in zinsdelen?

'De viool van Amy | klonk vals.'
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Is onderstaande zin juist verdeeld in zinsdelen?

'Vandaag | krijg | je | les | en | maak | je | de vereiste opdrachten | in Taalblokken.'
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

'Senna is heel erg blij.'

Uit hoeveel zinsdelen bestaat bovenstaande zin?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 10 - Quizvraag

'Rosalie eet minder zout.'

Uit hoeveel zinsdelen bestaat bovenstaande zin?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 11 - Quizvraag

'De kleine tafel staat in de weg.'

Uit hoeveel zinsdelen bestaat bovenstaande zin?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 12 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft onderstaande zin?

'Ondertussen voerde Gerco de gegevens in.'
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 13 - Quizvraag

Is onderstaande zin correct verdeeld in zinsdelen?

'Gisteren | ging | Stefan | keihard | op z'n muil.'
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

'Gisteren | ging | Stefan | op z'n muil.'
A
gisteren
B
ging
C
Stefan
D
op z'n muil

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

'Ondertussen voerde Gerco de gegevens in.'
A
Ondertussen
B
voerde in
C
Gerco
D
de gegevens

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

'De kleine tafel staat in de weg.'


A
De kleine tafel
B
staat
C
in de weg

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

'De viool van Amy klonk vals.'
A
De viool
B
De viool van Amy
C
klonk
D
vals

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

'Vandaag krijg je les en maak je de vereiste opdrachten in Taalblokken.'
A
vandaag + en
B
je + je
C
de vereiste opdrachten + les
D
krijg +maak

Slide 19 - Quizvraag

4. STIJLFOUTEN
5.10 Klopt de zin? 

Over contaminatie, pleonasme en tautologie! 

Slide 20 - Tekstslide

CONTAMINATIE
Verhaspeling van twee uitdrukkingen of twee woorden: 
 
- uitprinten (uitdraai x printen) 
- overnieuw (overdoen x opnieuw) 
- één (je zet alleen accenten als je het ook als 'een' kunt lezen)
- zich beseffen (beseffen x zich realiseren) 
- mond-op-mondreclame 

Slide 21 - Tekstslide

PLEONASME
Je schrijft of zegt iets dubbelop. Je kunt dat, wat iets over het zelfstandig naamwoord zegt, weglaten. 

- groen gras 
- witte sneeuw
- grote reus
- klein mannetje 

Slide 22 - Tekstslide

TAUTOLOGIE
Ook weer twee keer hetzelfde. Nu kan je één van de twee woorden weglaten. Het zijn synoniemen. 

- frank en vrij
- voordat, eerst
- eenzaam en alleen

Slide 23 - Tekstslide

5. OPDRACHTEN IN TAALBLOKKEN
Module - 1F | 2F | 3F Grammatica en Spelling ► Hoofdstuk 5 Grammatica 3F
5.10: Klopt de zin? (opdrachten 1 t/m 6) + theorie



► Wat heb je al gedaan? Zie Magister voor de precieze opdrachten, want niet alle opdrachten gedaan, betekent geen toetssss. 



Slide 24 - Tekstslide

6. VOLGENDE WEEK
Grammatica
5.10 Klopt de zin? → De foutieve samentrekking en de tangconstructie. 

Ook: nog meer persoonsvorm! Hoe zit dat ook alweer met een persoonsvorm in de verleden tijd? 


Slide 25 - Tekstslide

EINDE VAN DE LES

Slide 26 - Tekstslide