- Je weet waar je zinsdelen plaatst in een zin- Je weet waarom je zinsdelen moet plaatsen
- Je kunt de persoonsvorm vinden en weet hoe je het onderwerp vindt
- Je weet het verschil tussen een tautologie, pleonasme en contaminatie, een foutieve samenstelling en een tangconstructie
- Je weet hoe je bovenstaande stijlfouten kunt voorkomen